
Lectiuncula Magna
Dinsdag 27 december 1971
Nu dat tweede kerstdag voorbij was, zaten Sirius en Remus vast in die rare dagen tussen kerst en oud en nieuw, terwijl ze wachtten voor hun vrienden om terug te keren. Sirius was druk bezig een plan voor Snape te verzinnen — hij was zelfs niet meer geïnteresseerd in alle Slytherins te bedreigen. Hij wilde zijn aandacht alleen op zijn aartsvijand focussen.
Remus neigde het daarmee eens te zijn. Hij was veel te boos om goed over Snape na te denken de afgelopen weken. Hij kon er niet tegen dat Snape de hex had gevonden die hem het meeste van slag zou sturen. Hij wist niet precies hoe de Slytherin jongen het was gelukt — en het was waarschijnlijk ook gewoon een slimme gok — maar het maakte hem niet uit.
“We moeten gewoon James zijn mantel pakken, hem achtervolgen totdat hij alleen is en hem dan helemaal in elkaar slaan.” Gromde Remus, toen ze een avond alleen in de leerlingenkamer zaten. Hij greep de arm van zijn leunstoel, hij voelde het leer kraken onder zijn grip.
“Nou, nou, Lupin” Sirius droeg een stapel boeken van de bibliotheek. “Je denk als een muggle. Als we hem willen pakken, moeten we het met magie doen.”
“Niet meer boeken.” Huilde Remus, als Sirius neer ploft naast hem. Hij opende het bovenste boek van de stapel. Het was zo groot dat de kaft op allebei hun benen rustte.
“Jawel, meer boeken.” Antwoorde Sirius lichtjes. “Je gaat ervan houden als je ze leert kennen, ik beloof het.”
Remus wist het niet zo zeker. Het was waar, hij begon hun geheime studiesessies wel leuk te vinden, en was stiekem verrast met hoeveel hij had geleerd. Maar luisteren naar Sirius was één ding — alleen zitten en staren naar een blok tekst was een heel ander ding. Nog steeds, Sirius bleef hem beloven dat hij dichter bij een oplossing zat.
“Dus, waar gaat deze over?” vroeg Remus, zijn lot geaccepteerd. Als Sirius iets wilde doen, was er vrij weinig wat hem zou kunnen stoppen. Je moest gewoon volhouden tot het over was.
“Hexen en Jinxen. Veel ervan zijn erg ingewikkeld. Ik bedoel, we zijn goed — jij, ik en James, tenminste — maar ik denk nog steeds dat we bij de beginners moeten beginnen. Als je simpel begint lukt alles.”
“Ok.” Antwoordde Remus leeg. Hij vond het idee van Snape in elkaar slaan nog steeds beter.
“Dus ik dacht dat we konden brainstormen over alle dingen die we zouden kunnen doen en dan kijken of daar goede jinxen voor zijn.” Vervolgde Sirius. Hij negeerde de toon van Remus. “Dus ik ben heel goed in gedaanteverwisseling — ik heb de beste cijfers zelfs nadat jij erbij kwam.”
“Klopt.” Zei Remus.
“En James is net iets beter in verweer tegen de zwartekunsten dan ik — je zou denken dat dat wel helpt bij zo een engerd als Snivellus, maar we hebben nog niet echt goede spreuken geleerd, alleen mensen ontwapenen, dus daar hebben we niks aan.”
Hij kauwde op het uiteindje van zijn veer. Het was een nieuwe veer en liet een donkere vlek op Sirius’ onderlip achter. Remus zei er niks van. Sirius ging door, “James is ook goed in vliegen, natuurlijk, maar daar heb je denk ik ook niks aan. Dan heb je Peter… goed in rond sluipen enzo…”
Remus dacht dat wel een beetje oneerlijk was. Peter was nooit de beste van de klas zoals Sirius en James, maar hij was een goede leerling. Hij was vaak al tevreden met een voldoende. Hij was gewoon niet zo competitief als James en Sirius. Hij hoefde zich niet te bewijzen. Remus herkende dit al te goed — het was genoeg om alleen vrienden te zijn met de slimme zelfverzekerde mensen. Je kreeg soms een beetje van hun prees maar niet al die druk.
“Peter is goed in kruidenkunde,” wees Remus aan, “En toverdranken.”
“Beide niet te gebruiken.” Antwoorde Sirius. “Jij was degene die met die rozenbottel kwam, en we zijn nooit slimmer dan Snape met toverdranken — ik wil het niet toegeven maar die sukkel is te goed. Maar goed, dan hebben we jou; Jij bent waarschijnlijk het beste in bezweringen.”
“Niet het beste,” Zei Remus snel, “Ik ben goed in levitatie, denk ik, maar dat is het.”
“Ach, hou je bek, dit is geen tijd om bescheiden te zijn, Lupin,” Sirius wuifde een ongeduldige hand, “Je pakt die spreuken sneller op dan wie dan ook. Als we een goede hex hierin vinden, reken ik erop dat jij er wel uitkomt hoe je hem doet.”
Remus kromp een beetje ineen. Hij haatte het wanneer Sirius zo praatte — alsof hij wist dat Remus net zo slim was hij en James waren. Hij wist dat het niet waar was, en hij schaamde zich ervoor. Hij had ineens de neiging om het grote boek van hun schoot te schuiven en weg te lopen.
Het was gewoon de volle maan, dat vertelde hij zichzelf. Hij voelde zich onrustig en het was te heet bij het vuur, te dicht bij Sirius. Hij kon Sirius’ bloed ruiken, gemixt met de geur van magie. Hij hoopte eigenlijk dat ze rood vlees aten vanavond — iets waar hij het ijzer in kon proeven.
“Het moet iets groots zijn,” mompelde Sirius. “Zoals dat jeukpoeder. Jij kan dingen verzinnen die Snape niet aan ziet komen.”
Remus krabde zijn hoofd en zocht in zijn hoofd.
“Ik kan niks verzinnen wat erg genoeg is.” Zei hij, “We hadden een keer een emmer met water gevuld en het op een deur gelegd — die je op een kier moet hebben staan, weet je wel, Matrone had er onder moeten lopen en zou dan doorweekt worden. Alleen liep niet Matrone erdoor, maar de kok. We kregen alleen maar shit-eten voor een maand.” Zijn maag gromde bij het woord eten. “Maar dat was een best een milde grap om eerlijk te zijn. Heb je honger? Kunnen we al naar beneden om te eten?”
“Ja, denk het.” Sirius klapte het boek dicht. “We zouden makkelijk aan een emmer kunnen komen, maar het lijkt alsof er snel iets fout zou kunnen gaan. En ik weet niet of we hem daarmee echt bang maken. We zijn marauders, we moeten bepaalde standaarden zetten, weet je wel.”
Daar moest Remus om lachen. Ze lopen door het portretgat
“Ja, ik zei toch dat het shit was. Wel jammer, want Snivellus zou wel een wasbeurt kunnen gebruiken.”
Sirius lachte terug. Hij bevroor, pakte Remus’ schouder,
“Jij ben geniaal! Zo geniaal!”
“Wat?” antwoordde Remus, geschrokken en een beetje geïrriteerd dat hij zo werd geschud.
“Een goede wasbeurt! Dat is wat we gaan doen! Het is vast heel makkelijk. We kunnen het wel vinden in één van die boeken… wacht hier!” Hij verdween terug door het portretgat. Remus zuchtte, hongerig en wachtte.
***
“Ok wacht, leg het nog één keer uit?” Fluisterde Remus, als ze hun borden leeg hebben gegeten. Hij gebruikte de restjes van zijn aardappel om de jus op zijn bord op te schrapen. Hij neemt misschien een tweede portie zo meteen. Hij at als een paard op dagen voor de volle maan. “Het klinkt ingewikkeld.”
“Is het niet,” Sirius schudde zijn hoofd, “Denk dat het makkelijk is. Weerspreuken zijn moeilijk als het een groot oppervlak is, maar dit hoeft alleen maar klein wolkje de grote van dit bord te zijn.” Hij tikte op het porselein.
“Zou het als he plafond zijn?” vroeg Remus. Hij keek naar boven. Het regende, zoals het al de hele vakantie regende. Maar het water verdween voordat het op hun hoofden belandde.
“Een soort van,” Antwoordde Sirius, “Maar kleiner. En zonder welke spreuk ze ook gebruiken die ervoor zorgt dat we niet nat worden.”
“Maar… zou hij er niet gewoon onderuit kunnen stappen?”
“Niet als we het combineren met een andere spreuk!”
“Maar… we kunnen nog helemaal geen spreuken kruisen. Nou ja, ik kan het niet. Jij wel?” Hij keek naar Sirius, die wild met zijn hoofd knikte.
“Ja, ik ben het al een tijdje aan het proberen voor jouw lees dingetje. Het is niet al te moeilijk; je moet je gewoon concentreren.”
“Dat is wat je zei over lezen.” Zuchtte Remus.
“We gaan gewoon oefenen.” Zei Sirius zelfverzekerd, “We gaan enorm veel oefenen. Voordat James en Peter terugkomen. Dan gaan ze zo onder de indruk zijn.”
Er was geen tijd voor een tweede portie daarna, dus Remus moest zich genoegen met de overgebleven kerstkoekjes. Sirius was weerspreuken aan het opzoeken. Toen hij één had gevonden die er goed uitzag, probeerde ze hem beide om de beurt. Sirius las de instructies meerdere keer voor, voordat ze het begrepen.
Het was de eerste keer dat Remus een spreuk probeerde zonder dat iemand het hem voordeed. In het begin vond hij het moeilijk, maar hij begreep als snel de beweging die zijn stok moest maken. Sirius was beter in het uitspreken van de spreuk. Het vroeg veel concentratie en het was bijna middernacht bij de tijd dat ze eindelijk iets uit hun stok kregen. Eindelijk lukte het Remus om een klein grijs wolkje te toveren. Het stroomde uit zijn stok als rook. Dreef een beetje rond tussen de twee jongens in en barste daarna als een bel uit elkaar.
Sirius grijnsde breed.
“Dit gaat lukken!”
***
Zaterdag 31 december 1971
Het was moeilijk om Sirius weg te krijgen op de avond van de volle maan. Remus had gezegd dat hij ziek was, maar toen wou de Sirius met hem mee naar de ziekenhuisvleugel lopen. Uiteindelijk was het hem gelukt om hem te overtuigen dat hij achter moest blijven en de regenwolkspreuk moest blijven oefenen.
“We hebben hem nu wel hoor.” Klaagde Sirius. Het was waar, ze konden nu allebei een kleine regenstorm toveren — de badkamer overstroomde bijna. Het was alleen een kwestie van je concentratie behouden.
“Zoek dan iets anders om te doen.” snauwde Remus. Hij was al half de deur uit. Zijn huid zat te strak en zijn maag gromde. “Ik zie je morgen.”
“Hoe weet je dat je daar gaat sla—?!”
Remus was ontsnapt voordat hij antwoord moest geven op nog meer vragen. Hij begon roekeloos te worden, dacht hij terwijl hij op McGonagalls deur klopt. Hij moest ooit met een goed excuus kunnen komen voor al zijn afwezigheid. Hij wist zeker dat ze alle nachten dat hij weg was zouden kunnen combineren met de nachten van de volle maan. Ze hadden allemaal samen astronomie.
Het huis was koud, de muren vochtig van de eindeloze regen. Remus wou dat hij zijn toverstok had meegebracht; hij had wel geleerd hoe hij een goede vuurspreuk moest doen. Maar het was vast geen goed idee geweest om een vuurtje te laten branden als hij zo zou transformeren. Hij had misschien wel het hele huis in de fik gestoken.
De transformatie kwam plotseling. Niet zoals normaal. Sinds Madam Pomfrey hem had verteld dat zijn transformaties alleen maar erger zullen worden, dacht hij dat hij het meer voelde. Hij moest nog steeds vechten om niet te schreeuwen. Hij was bang dat McGonagall of Pomfrey hem zou horen op hun weg uit de tunnel. Hij had niet nog meer medelijden nodig.
***
Zondag 1 januari 1972
De volgende dag kon Remus bijna niet meer opstaan toen hij terug getransformeerd was. Hij trok in plaats daarvan een dekentje om zich heen en lag op de vloer. Hij wachtte tot Madam Pomfrey aankwam gelopen. Elke centimeter van zijn lichaam deed meer pijn dan ooit. Zijn hoofd klopte alsof een trol erop had gestampt. Alle tanden in zijn kaak deden pijn. De pezen in zijn schouders voelde alsof ze zover uit waren gerekt dat ze waren gescheurd. Hij had bijna al zijn vingernagels gebroken. Er waren gigantische scheuren in het behang die waren gemaakt met klauwen.
“Remus?” Madam Pomfey’s lieve stem klonk door deur, “Ik kom naar binnen, ja?”
Hij sloot zijn ogen, onmogelijk om nog te kreunen.
“Oh,” zei ze, toen ze de kamer binnen liep. Ze vond hem op de grond. “Slechte was het? Misschien komt het door de stand van de zon, ik zal mijn boeken moeten checken. Kun je opstaan Remus?” Ze raakte zijn voorhoofd aan met de rug van haar hand.
Hij deed zijn ogen open, knikte zwakjes, pakte haar arm en trok zichzelf op. Dat was een grote fout. Zodra hij op zijn voeten stond begon alles om zich heen te draaien. Hij boog naar voren en kotste op de vloer.
“Laat maar,” zei Madam Pomfrey liefjes. Ze had een arm om zijn trillende schouder gelegd. Ze richtte haar stok op de viezigheid en het verdween meteen. “Niks gebeurt. Laten we je nu ergens warm brengen, toch?”
Ze wou een brancard gebruiken om hem terug te brengen naar het kasteel, maar hij kon de vernedering daarvan niet aan. Het maakte niet uit hoe vroeg ’s ochtends het was. Ze liepen heel langzaam terug naar de ziekenhuisvleugel. Hij stortte in op een schoon zacht bed. De zuster bleef om hem heem rommelen, maar hij viel al in slaap.
Hij werd wakker en voelde zich al beter. Zijn hoofdpijn was weg, dus dat was goed. Hij knipperde en greep voor het glas water naast hem. Iemand pakte het glas op en gaf het aan hem. Hij dronk, grote slokken, zette het glas weer neer en verwachtte Madam Pomfrey te zien. Hij sprong op,
“Sirius!” zijn keel deed nog pijn. God, had hij echt zitten huilen? Wat vernederend.
“Gelukkig nieuw jaar,” Zei Sirius opgewonden. Hij zat op een kleine houten stoel die was neergezet voor bezoekers. Hij drukte een boek tegen zijn borst. “Ik dacht ik kom even kijken. Je was niet bij het ontbijt, ben je wel ok?”
“Prima,” Zei Remus, hij ging rechtop zitten, aaide over zijn hoofd, “Ik uh… ik heb soms migraine. Ik voel me beter.”
“Goed zo.” Knikte Sirius, “Want ik heb je kerstcadeautje hier.”
“Mijn… wat?” Remus staarde Sirius verward aan. Zijn blauw ogen waren helder en ondeugend.
“Sorry, het is een beetje laat.” Zei hij, “Ik moest nog van wat laatste dingetjes aanpassen hier en daar. Hier.” Hij gaf het boek aan Remus. Het was Remus geschiedenis boek.
“Wat…?” Remus was er niet zeker van dat dit gewoon een hele rare droom was. Waarom gaf Sirius hem zijn eigen kopie van zijn geschiedenis boek?
“Maak het open!”
Remus deed dat. Hij had het boek het hele jaar bijna niet opengemaakt en de pagina’s waren nog steeds een beetje stroef om open te vouwen. Behalve de eerste pagina. Onder de titel had Sirius iets geschreven in zijn eigen nette cursieve handschrift. Remus staarde ernaar, hij deed echt zijn best. Hij was al uitgeput, hij had geen energie voor raadsels.
“Sirius,” zuchtte hij, “Je weet toch dat ik niet—”
“Leg je hand erop!” Zei Sirius gretig, hij stapte naar voren. “Palm plat op de pagina — ja, zo ja. Ok, geef me nu een momentje…”
Hij haalde zijn toverstok uit zijn zak en richtte hem lichtjes tegen de slaap van Remus.
“Sirius, wat doe je?!” Remus schrok — hij had nog nooit een toverstok naar hem gericht gehad en hij had Sirius grotere dingen dan zijn hoofd zien opblazen.
“Vertrouw me!” een blik vol concentratie viel over zijn gezicht. Hij nam een diepe adem. Remus kneep zijn ogen dicht en bereed zich voor op het ergste. Hij was ten minste al in de ziekenhuisvleugel. “Lectiuncula Magna!” zei Sirius met kracht.
Remus voelde een gekke klik, alsof hij de laatste trede op de trap had gemist. Het deed niet per se pijn, en zijn hoofd zat nog vast aan zijn torso. Hij opende zijn ogen en keek Sirius,
“Wat was dat?”
“Kijk naar het boek!” Sirius wees, hij was praktisch aan het dansen op zijn plek van de opwinding. “Vertel me wat er staat!”
Remus zuchtte, keek naar het boek op zijn schoot. Het was precies hetzelfde; een witte pagina met Sirius’ lichte schuine dikke handschrift. Hij staarde ernaar, niet zeker wat hij moest doen.
“Lees het!” Riep Sirius.
“Ik…” Remus keek naar beneden, naar het eerste woord.
‘Fijn’
Zei een stem in zijn hoofd. Remus knipperde in shock — hij had die stem nog nooit gehoord, het klonk wel als hem. Het was een soort van zoals de soorteerhoed, alleen meer bekend en minder indringend. Hij keek nog een keer
‘Fijn kerstfeest,’ Las de stem.
‘Nu kan je je eigen verdomde huiswerk maken. Van je vriend en mede marauder, Sirius Black.’
Remus lachte. Hij keek Sirius aan en toen terug naar het boek. He opende het in het midden en keek naar de geprinte woorden op de pagina:
‘Rond het einde van de zestiende eeuw had Cornelius Agrippa een grote vooruitgang gemaakt in de categorie natuurlijke magie…’
“Oh mijn god!” riep Remus uit in vreugde. Hij sloeg de pagina om en las meer. De stem ging door. Hij kon lezen. “Oh mijn GOD!”
“Het werkt, dan?” Vroeg Sirius stralend.
“Sirius! Dit is… jij... Ik kan niet… Hoe?!”
“Oh nee,” Sirius grinnikte, “Zeg me niet dat ik je brein heb verpest en nu kan je geen goede zinnen vormen?”
“Dankjewel.” Dat was alles wat Remus kon zeggen. Hij kon voelen dat zijn ogen vochtig begonnen te worden. Hij veegde de tranen meteen weg, ruw met zijn vuist. Sirius keek weg, beleefd.
“S’ok” antwoorde hij, “Nu kan je me helpen met de grote prank!”
“Je moet me laten zien hoe je dit hebt gedaan… dit is… ik bedoel, het moet vast hele ingewikkelde magie zijn.”
“Beetje,” Sirius haalde zijn schouders op, “Had het idee na mama’s brulbrief eigenlijk. Ik dacht, als je een brief naar iemand kan laten schreeuwen, dan kun je een boek aan iemand laten lezen. De stem moest in je hoofd blijven — dat was het moeilijkste deel — ik wist steeds niet of het werkte of dat ik gewoon normaal aan het lezen was. Werkt op alle boeken. Denk ik. Weet niet zeker hoe het met andere dingen zit, zoals toverdranken labels of bordjes, maar we kunnen eraan werken…”
Remus kon niet stoppen met staren naar het boek, willekeurige zinnen lezen en grinniken. Hij had nooit gedacht dat hij zo blij zou zijn.