THE SECRED VACATION OF HARRY POTTER Part 2 & 3.

Harry Potter and the Cursed Child - Thorne & Rowling
Multi
G
THE SECRED VACATION OF HARRY POTTER Part 2 &  3.
Summary
Harry kan het niet geloven, zomaar krijgt hij een echte vakantie cadeau.Zeven dagen in een echt ridder kasteel samen met Sirius. dankzij een snufje magie zullen zijn oom en tante hier nooit wat van merken. Harry voelt zich in de zevende hemel.Er is slechts een probleempje.Laat Sneep nu net een kamer naast hem hebben!

De geheime vakantie van Harry Potter

Beste harry Potter fan,
missen jullie het ook dat er geen nieuwe films over Harry komen?
speciaal voor wij, de super fans van harry Potter, heb ik dit geschreven,
veel leesplezier.
enne, ik zou een like enorm waarderen en ook graag horen wat jullie hiervan vinden,
vriendelijke groetjes,

Petra.

 

DE GEHEIME VAKANTIE VAN HARRY POTTER.

Hoofdstuk 1. Harry heeft vakantie.
11.35 nachts. Harry Potter ligt diep in slaap. Hij is uitgeput, want hij is gisteren druk bezig geweest de auto van ome Herman in 3 lagen was te zetten. Hij heeft elke wieldop glanzend als een spiegel gepoetst tot de sproetjes op zijn neus te tellen waren. Niet dat hij sproetjes heeft, het zijn eigenlijk spettertjes vuil.
De jongen ligt diep in slaap en merkt niet eens dat er een gitzwarte vleermuis 10 tellen lang voor zijn raam op en neer kleppert en door een kiertje gordijn naar hem gluurt.
2.30. Een gitzwart poesje met groene ogen klautert op Harry’s vensterbank en tuurt ook al aandachtig naar binnen. Het poesje blijft daar een uur zitten tot ze op de grond springt met een prachtige zwevende sprong die elke jury haar minstens tien punten had laten geven.
Sierlijk trippelt ze weg, hoewel achter een struik geen spoor meer te zien is van welke kat ook, een slank juffertje haast zich een huis binnen.
4.20. Het begint te dagen. Opnieuw vliegt de enorme zwarte vleermuis voorbij. Vastberaden grijpen de vlijmscherpe klauwen zich vast aan de dakgoot bij Harry’s raam en blijft de gitzwarte insecteneter daar stilletjes hangen.
5.00. Het begint licht te worden. De vleermuis laat zich vallen en zweeft weg.
6.30. Harry wordt wakker. Hij opent zijn ogen, maar knijpt ze net zo snel weer dicht. Met diepe zucht bedenkt hij hoe heerlijk het zou zijn om op Zweinstein wakker te worden. De enige plaats op de hele wereld die hij thuis noemt. De jonge tovenaar blijft nog even in bed liggen. Het enige plekje in het Duffelings huis dat hem warmte geeft
Harry doet één oog open en kijkt somber naar zijn nachtkastje. Alweer ligt er daar geen officiële enveloppe van Zweinstein. Verleden week, Harry weet het nog heel goed, dat was op een vrijdag werd hij ook zo vroeg wakker.
Toen voelde hij zich dolgelukkig. De volgende dag was immers zaterdag. Dan zou ome Herman hem, al flink mopperend, afzetten op het station. Dan zou hij in de mooiste trein van de hele wereld stappen en begon eindelijk zijn nieuwe schooljaar.
Helaas. Juist op die vrijdagmorgen lag er een grote rode envelop die er enorm officieel uitzag met een boel stempels erop. De brief was van professor Perkamentus. Even hoopte Harry dat de professor hem uitnodigde voor iets speciaals. Maar nee, de brief zei alleen maar dit;

Geachte meneer Potter,
Wegens onvoorziene omstandigheden zijn wij genoodzaakt het begin van dit schooljaar uit te stellen.
U wordt geacht thuis te blijven tot nader bericht.
Met vriendelijke groet,

Professor Perkamentus.

Dat was alles. Geen uitleg, zelfs niet eens, hopelijk snel tot ziens.
Dat was nu alweer een week geleden.
Harry voelt zich diep ellendig. Hij hoopte nog zo eindelijk van tante Petunia’s zure gezicht af te zijn. Eindelijk niet meer dat eeuwige gemopper van ome Herman aan te hoeven horen. Laat staan eens niet door Dirk gepest te worden zodra zijn neef weer iets nieuws had gekregen.
Dirk’s nieuwste aanwinst is een T-shirt van de Thunderbirds. Harry vraagt zich af waarom iemand met een tafelkleed wil lopen. Dirk is nog steeds enorm dik en de maat van dat T-shirt moet wel xxxx-Large zijn. Daarnaast loopt hij de godganse dag buiten met zijn gloednieuwe Samsung Galaxy S7 rond om Pokémons te vangen. Hij gaf Harry zelfs zijn oude mobiel om mee te helpen met zoeken. Niet dat Harry een Pokémon mocht vangen. Dan moest hij meteen Dirk bellen.
Nu had Harry wel een mobiel, maar kon zijn vrienden niet bellen. Hermelien omdat mobiels haar niet interesseerden. Ron, omdat hij toch geen bereik heeft in toverland.
Harry stuurde dus maar stiekem brieven en vroeg daarin waarom ze niet naar school konden, maar Ron en Hermelien wisten niets meer als hij.
Hagrid stuurde een kort briefje terug, waarin alleen maar stond dat hij geduld moest hebben.
Dat alles goed zou komen. Goed, best, fijn, denkt Harry somber, maar wanneer? Zijn zogenaamde familie is net zo chagrijnig als hij om hem elke morgen weer te moeten zien.

Harry gaat overeind zitten en kijkt zijn saaie kamertje rond. Somber over het uitzicht strijkt hij met de palm van zijn hand hard over zijn voorhoofd, want zijn litteken jeukt.
Niemand heeft Harry ooit verteld dat hij door de spreuk van geheimhouding veilig is tegen Jeweetwel en daarom bij zijn akelige oom en tante moet blijven. Wat hem betreft zat hij nog liever in een weeshuis. Verleden jaar logeerde Harry bij Ron en stiekem hoopte hij daar dit jaar ook weer op een uitnodiging.
Hier in Dreuzelland moeten al zijn toverspulletjes weggestopt blijven in zijn kist. Hier mag hij nog geen ‘Simsalabim’ zeggen zonder dat zijn oom hem daar een flink pak slaag voor geeft.
Het is dus geen wonder dat Harry een oprechte hekel aan zijn vakantie heeft. Daarom drukt hij, iedere keer als hij wakker wordt, zijn handen stevig tegen zijn ogen aan en fluistert. ‘Ik ben op Zweinstein! Ik ben op Zweinstein!’ Soms kan hij zichzelf daar een tijdje mee bedotten. Deze morgen niet, want er klinkt het geluid van een roestige misthoorn.
‘Harry! Opstaan en snel,’ bast de stem van Oom Herman onderaan de trap. Daarna een stuk vriendelijker. ‘Dirkje, lieve knul, kom je. Je cornflakes worden koud!’
Langzaam kruipt Harry overeind en wrijft de slaap uit zijn ogen, daarna zet hij zijn bril op. Een blik op de kalender laat zien dat er nog maar een week voorbij is gegaan van zijn zogenaamde langere ‘vakantie’. Hij woelt kermend door zijn haar dat daardoor alleen maar overeind gaat staan.
Bah! Bah en nog eens bah, denkt Harry. Vakantie, dan denk je aan verre reizen, ijsjes eten en zwemmen. Bij zijn oom en tante is ijs taboe en voor hem is het wonen bij de Duffelingen strafkamp. Dirk mag lekker luieren, maar hij moet de kost verdienen, zoals Ome Herman dat noemt. Wat eigenlijk betekent dat Harry alle klusjes buiten het huis kan doen, vooral vaak de auto wassen.
Tante Petunia vertrouwt Harry niet meer met afstoffen, sinds hij een mooi vaasje per ongeluk kapot had laten vallen. Dus dat wordt hem gelukkig verder bespaard.
Kom op nou, wanhopig staart Harry naar zijn open raam. Hij balt zijn vuisten en probeert zich te concentreren op uilenpost. Er moet toch ooit een brief komen die hem meer uitleg zal geven? Wat is er gebeurd op Zweinstein dat hij er niet naar toe kan? Is hij de enige die gedwongen thuis moet blijven? Of toch alle kinderen?
‘Kom op, er kan elk moment een brief komen,’ probeert Harry zichzelf op te beuren. ‘Dan mag je wel naar Zweinstein en begint eindelijk het nieuwe schooljaar.’ Hij verheugt zich er nu al op. Niet alleen omdat hij dan weer Ron en Hermelien zal zien. Maar ook omdat ze dit keer super spannende dingen gaan leren. Dit wordt het vierde schooljaar. Dan worden ze oud en wijs genoeg geacht om in dieren te kunnen transformeren.
‘Man, wat heb ik weer zin in school, ik zal zelfs blij zijn als ik Sneep weer zal zien.’ Maar als hij aan het hooghartige gezicht van de enige tovenaar denkt die een oprechte hekel aan hem heeft?
Nee, dan toch nog maar even geen Sneep.

Naast zijn kamer klinken de geluiden van een stampend nijlpaard, want Dirk komt zijn bed uit. Zijn neef is een beetje afgevallen, hij is al vijf kilo kwijt, maar dat heeft hem niets aardiger gemaakt. Dirk is enorm jaloers en kijkt hem elk hapje eten uit de mond. Voor Harry een reden om over elk stukje aardappel of brood langzaam te doen voor het in zijn mond te steken.
Behoedzaam schuift Harry de lakens uit. Dat moet extra voorzichtig, want het oude beddengoed heeft de neiging te scheuren als je er maar naar wijst. Hij heeft een rode pyjama met het wapen van Zweinstein erop aan en hartstikke warm in elke nacht, zelfs al staat zijn raam altijd open.
Zijn sneeuwwitte uil slaapt nog met haar kopje onder een vleugel in de te kleine roestige kooi.
‘Goedemorgen, Hedwig,’ begroet hij haar opgewekt. Hedwig maakt een geluidje en even ziet hij een geel oog knipperen, daarna slaapt ze weer verder.
Nu pas ontdekt de jonge leerling-tovenaar dat hij vannacht toch bezoek moet hebben gehad en rent er blij heen, ‘Joepie, post!’ Op zijn tafel ligt een brief en een lolly. De lolly is vast een nieuwe uitvinding van George en Fred. Op de verpakking staat; ‘Majestueuze sterrenregen.’
Harry peutert grijnzend aan de brief. Fantastisch idee van hem om zijn vrienden te vragen alleen post in de nacht te sturen. Zo merkt zijn familie er niets van en hij is in ieder geval niet zo alleen. Afgeleid kijkt hij op, want buiten klinkt er ineens enorme herrie van ronkende motoren en piepende remmen. ‘Wat is dat?’ Snel kijkt hij naar buiten en ziet de enorme vrachtwagen, gehuld in dikke dieseldampen, als opgevoerd, wegrijden.
Oh ja, dat is waar ook, herinnert Harry zich. De nieuwe overburen zijn vast gekomen.
Vanaf dat de oude buren hun huis te koop aanboden, zat zijn tante vastgekleefd aan het raam en had het over niets anders. Iedereen die langsliep en even bleef staan om naar het leegstaande huis te kijken, was een bron van argwaan. Wee, als hun nieuwe overburen buitenlanders zouden zijn met veel kinderen.
Verschrikkelijk, als het moderne lui zullen zijn die altijd de ramen open laten staan en dan keiharde muziek zullen spelen. Afgrijselijk, als het een gezin was met een grote zoon die een brommer had. Stel je voor dat hij daar dagenlang aan zou knutselen en dan met dat onding de hele dag knetterend hard door de straat zou rijden!
Harry vond dat een prima idee. De Ligusterlaan is de saaiste straat die hij ooit gezien heeft.
Er gebeurt hier werkelijk nooit iets.
Nieuwsgierig staart hij naar het nieuwe huis. Door de grote ramen is te zien dat er binnen dozen staan, verder ziet hij niemand, wie zouden er komen wonen?
Harry en Dirk worden opnieuw, dit keer vol ongeduld, geroepen. ‘Goed, dan gaan we dan maar beginnen,’ verzucht de jonge Potter. Hij verwacht dat deze dag net zo saai en traag zal verlopen als alle andere afgelopen dagen. Al snel zal blijken hoe mis hij het daarmee heeft.
Beneden hem klinkt een woeste snauw. Dit keer voor alle twee de jongens bedoelt. Harry weet dat hij nu echt moet opschieten. Hij bergt de lolly en de brief van Ron snel in zijn kist weg, die leest hij vanavond wel.

Ergens heel ver weg, ergens waar niemand graag zou willen zijn, kiert de zon boven de horizon uit. Het enorme lelijke stenen gebouw waar zonnestralen met tegenzin overheen schijnen, heeft 12 grote wachttorens waarop grijze schaduwgedaantes grimmig de wacht houden.
Azkaban. De plaats waar elke tovenaar en heks met een huivering aan denkt, omdat niemand die daar opgesloten zit, het langer als een paar maanden volhoudt.
Eeuwenlang is Azkaban de strafplaats geweest waar niemand uit kan ontsnappen. Tot verleden jaar het iemand toch gelukt was om zichzelf te bevrijden.
Aan de muur van een kleine donkere kamer hangt de foto van een uitgemergelde Sirius Zwarts.
Al kun je die foto nauwelijks herkennen door een dikke laag troep erop.
In een grote fauteuil zit iemand waarvan zijn vette hand vol wrok een grote hand modder naar smijt. Deze iemand heeft de leiding over de enorme gevangenis en de ontsnapping is hem een doorn in het oog. Bodius Putdonker is al dertig jaar directeur van Azkaban. Hij wordt ook wel het zwijn genoemd door de weinigen die hij kent. (Vrienden heeft Bodius nog nooit gehad.)
Hij grabbelt tevergeefs naar nog wat modder in de smerige emmer die naast hem op de grond staat, gromt een vloek en geeft de lege emmer een schop waarna het smerige ding over de plavuizen klettert. Een broodmagere huiself met trieste bruine ogen draagt een smerige dweil waar de flarden aan hangen om zijn magere lichaampje. Hij haast zich de emmer te grijpen.
‘Meer modder, nietsnut!’
Bodius Putdonker beweegt even in zijn stoel alsof hij op wil staan, maar uit zijn moddervette lichaam komt alleen maar een harde wind.
Vettige slierten hangen langs zijn bolrond gezicht en kleine zwarte varkensoogjes staren woedend naar de foto van Zwarts! ‘Ik krijg je wel,’ gromt het zwijn en smeert zijn modderige handen aan een nog smeriger dweiltje af.
‘M, meester,’ de magere huiself verschijnt met een emmertje verse modder en maakt onderdanig een diepe buiging. ‘Engerik wil jou spreek?’
‘Zet dat neer en maak koffie en broodjes, kleine viezerik.’ Het doet de directeur goed om naar het enige wezen, wat nog viezer is dan hij, te schoppen.
De huiself was gelukkig nog net op tijd weg en de deur gaat open. In zwarte mantel, met de kraag stevig dicht getrokken, stapt een lange man binnen. Hij heeft lang blond haar en kleine donkere ogen. Zijn gezicht is bruin verweerd en er zit een knalrood litteken op zijn rechterwang.
‘Zo Engerling?’ Bodius Putdonker gebaart naar een stoel, ‘ga zitten.’
‘N,nee, ik,ik ben zo weer,weer weg,’ stamelt de anders zo koelbloedige huurmoordenaar. Zelfs iemand zo wreed en nietsontziend als hij, voelt zich niet op zijn gemak in Azkaban, waar Dementors naargeestig rondzweven. Art Engerling weet dat hij hier thuishoort, vast nog meer als sommige anderen. Hij voelt zich niet voor niets niet op zijn gemak.
Bodius en Art waren schoolvrienden. Ze kwamen allebei van Zwadderich en nu zie je wel wat er van zulke jongens komt. Bodius Putdonker is de directeur van de gevangenis geworden en Art Engerling een ordinaire huurmoordenaar.

Engerling staart huiverend de smerige kamer rond waarin lege borden en mokken tot aan de raamkozijnen opgestapeld staan. Oude boeken liggen over de grond verspreid en Bodius Putdonker lijkt wel in zijn stoel vastgegroeid, zo stevig zit zijn vette lichaam erin vastgeklemd.
‘Zeg wat je te zeggen hebt,’ snauwt Engerling, als de dikke hand van Bodius in de schaal met broodjes graait.
‘Die daar!’ Het zwijn gebaart naar de foto van Sirius en gromt met volle mond, ‘ik wil dat je ‘m voor me grijpt en terugbrengt.’
‘Hmm,’ Art Engerling kijkt de smerige schemerdonkere kamer minachtend rond, hij vraagt meestal geld voor zijn ‘werk.’ Veel geld en het ziet er niet naar uit dat Bodius geld heeft. Het is hier trouwens om te klappertanden, zo koud. De gedachte aan al zijn slachtoffers begint Engerling te teisteren. Hij begint zich steeds meer schuldig en misselijk te voelen. De huurmoordenaar weet niet dat er voor de deur een grote groep Dementors staan. Hij is nieuw en voedsel voor hun honger naar verse gedachtes.
Er gebeurt een wonder. De smerige klauwen van Bodius grijpen in de stoelleuning en hij begint zich kreunend omhoog te werken. Met een hard plopgeluid scheurt hij los uit de oude fauteuil. De vloer trilt, terwijl de dikke man naar een hoek stampt waar een grote kist staat. Bodius klapt het deksel omhoog en Art Engerling vergeet zijn schuldgevoelens. De kist zit bomvol met geld en juwelen. Afgenomen van de stakkerds die hier opgesloten zijn, maar dat interesseert de huurmoordenaar niet.
‘De helft is voor jou als je mij Zwarts brengt,’ gromt Bodius Putdonker en slaat het deksel met een harde klap dicht.
‘Goed,’ Engerling gaat naar de met modder besmeurde foto en rukt die los. ‘Nog voor er 3 dagen om zijn, breng ik je zijn hoofd!’
‘Niet zijn hoofd, stommeling!’ De directeur gaat naar zijn stoel en kijkt bedenkelijk naar de uitgezakte plek in het kussen, daar steekt een ijzeren veer doorheen. ‘Ik mot ‘m levend, vergeet dat niet! Sirius Zwarts moet hier weer hoog en droog opgesloten worden en dan zal ik eindelijk loonsverhoging krijgen! Denk er goed om, je krijgt geen cent als hij ook maar één krasje heeft!’
‘Goed goed, jij je zin,’ mompelt Engeling. Hij gaat naar de deur en rukt die open. Snel weg hier, bedenkt hij, of ik val flauw als een jong meisje. Art ziet iets voor hem opdoemen en gilt van schrik, wat wel heel erg klinkt als van een jong meisje.
Voor de deur verdringen zich ruim 10 akelige Dementors. Als ze hem zien strekken ze hun gruwelijke moddergrijze klauwen uit en hun monden beginnen akelige slobberende geluiden te maken. Engerling slaakt opnieuw een krijs.
‘Viespeuk!’ Bodius wenkt vermoeid. ‘Smijt ‘m eruit voor ze hem opvreten!’
Art Engerling voelt een duizelig gevoel en merkt buiten Azkaban te staan. Vaagjes herinnert hij zich nog met zijn maatje, Hennie Huisdeur hier zijn gekomen. Hennie is nergens te zien en dat interesseert hem ook geen zier. Art Engerling wil weg. Zo ver mogelijk weg en hij rent er vandoor zo hard als hij maar kan.
Achter hem rijzen de hoge donkere muren van Azkaban onvermurwbaar op. Ergens tussen die muren wordt Henny Huisdeur in een hoekje gedreven door een paar Dementors en verliest, schril schreeuwend, het verstand.
Bodius Putdonker laat zich grijnzend in zijn stoel zakken. Het ministerie van Strafzaken heeft hem bevolen zich te bemoeien met de vangst van de ontsnapte gevangene. Maar nu hij zijn vroegere schoolvriendje erop afgestuurd heeft, komt het wel goed. Nu hoeft hij zich ook niet moe te maken.
Sirius Zwarts zit weer in de cel voor hij ‘pindakaas’ kan zeggen. Dan zal die naarling zijn verdiende loon niet meer ontkomen. De ‘Kus van de Dementors’ vindt Bodius Putdonker een goede straf. Helemaal nadat hij de ongelukkige slachtoffers in een diepe vergeetput heeft laten gooien en zich er daarna nooit meer druk om hoeft te maken.

Harry weet hier natuurlijk niets van, anders zou hij niet zo onbekommerd een zwerkballiedje neuriën terwijl hij zijn kamer begint op te ruimen.
Hedwig slaapt nog. Harry steekt zachtjes zijn hand in de kooi en vouwt een dikke laag huishoudpapier op de bodem dicht die zwaar is van de troep. De uil laat altijd haar poep erop vallen en hij haalt ook wat wittig vuil van de spijlen van haar kooi.
Hij neemt helaas meteen een stukje roest mee, want de kooi waar zijn mooie sneeuwuil in zit, is maar een oud onding. Het is ook veel te klein voor haar, Hedwig zit altijd met haar kopje tegen de bovenkant. Dit is een reiskooi, niet iets waar ze altijd maar in moest verblijven. ‘Ik moet toch eens een nieuwe kooi voor je kopen, Hedwig,’ zegt Harry zachtjes, zijn uil maakt een zacht geluidje maar slaapt door.
Onder een tafel staat een vuilnisbakje waarin hij de troep opbergt. Met een stukje huishoudpapier raapt hij een uilenbal en een half afgekloven muis op van de grond, want Hedwig is een slordige eter. Op de tafel ligt een laagje schilfertjes van het vervellen van haar pootjes en een mooie witte veer. Die veer bergt hij op in zijn kist. Hij geeft er altijd zijn vrienden een paar zodat ze ermee kunnen schrijven. Hij blaast over de tafel en de schilfertjes dwarrelden op de grond. Zo, dat is ook weer netjes.
Harry gaat naar de badkamer en trekt zijn pyjamajas uit. Plassen, even poedelen met heerlijk warm water en hij is klaar. Daarna doet hij zijn trui aan en is even bezig de veel te lange mouwen op te rollen. Zuchtend knikt hij naar de spiegel. ‘Binnenkort mag je weer naar school,’ fluistert hij zijn spiegelbeeld bemoedigend toe.
‘Het wordt tijd dat je eens wat aan je huiswerk voor Sneep en de andere professors gaat doen. Als je jezelf daar druk mee bezig houdt gaat de tijd vast snel voorbij.’
Nu nog zijn haar kammen, dan is hij klaar. Hij gaat voor de spiegel staan, pakt de borstel en kamt zijn haar. Terwijl hij in de spiegel kijkt, begint zijn litteken weer te jeuken. Harry staart naar zijn voorhoofd. Onder een pluk zwart haar ziet hij er nog net een stukje van. Zijn litteken heeft eerder pijn gedaan. Dat is meestal een slecht teken.
Verbaasd worden zijn ogen groot. ‘Wat is dat nou? Dit ben ik niet?’
Plotsklaps staat er tegenover hem in de spiegel een meisje. Ze heeft een roze jurk aan en een roze borstel in haar hand. Het meisje kamt haar haren ook. Onbewust kijkt Harry om maar nee, hij is echt alleen en dat meisje is echt alleen maar in de spiegel te zien.
Wat Harry het meeste verbaast, is dat dit meisje net als hem knalgroene ogen heeft en gitzwart haar, al zijn haar haren erg lang. Het meisje ziet hem ook? Ze glimlacht tegen hem en zwaait.
‘Tot straks,’ zegt ze vrolijk, haar stem klinkt net alsof ze wel in de badkamer is en weer kijkt Harry om. Als hij weer naar de spiegel draait, is het meisje weg!
‘Nou zeg? Waar is ze gebleven?’ Verbaasd ziet hij zijn eigen gezicht niet eens meer, want de spiegel is gitzwart geworden. Langzaam strekt Harry zijn hand uit en raakt de spiegel aan. Hu! Snel trekt hij zijn vingers terug, het glas is ijskoud.
Gorgelend begint er beweging te komen in het zwarte oppervlak, het is of hij in een diepe put kijkt. Het zwarte oppervlak beweegt alsof iemand een steen in water gegooid heeft. De zwarte cirkels draaien, steeds sneller en sneller tot het zwarte weer glad wordt. Harry ziet opnieuw iemand hem aankijken. Het is Voldemort!
Vol schrik staart hij de boosaardige tovenaar aan.

Voldemort heeft alleen een pyjamabroek aan en een washandje in zijn hand die hij net zo verbaasd omhooghoudt als Harry zijn borstel. Over zijn hele lichaam is de tovenaar zo wit als de buik van een dode vis en zijn knalrode ogen kijken net zo verbaasd, als hij hem herkent.
Harry huivert als hij de smalle spleten ziet, die de neus van Voldemort moet voorstellen en de liploze slangenbek ziet opengaan.
Al zijn nekharen gaan overeind staan, zodra hij zich weer herinnert wat een vies slijmerig iets de tovenaar geweest was voor hij in een pot gegooid werd met een bot van Voldemort’s vader, Harry’s bloed en de hand van Wormstaart.
Het is eigenlijk aan Harry te danken dat de boosaardige tovenaar weer een vaste vorm heeft gekregen. Maar het laatste waar de boze man aan denkt, is dankbaarheid.
‘Zo.’ De boosaardige tovenaar grijnst, daarbij glijden zijn dunne lippen open en laat een rij vlijmscherpe gepunte tanden zien. ‘Daar ben je dan.’
De badkamerdeur springt met een knal open en iemand stampt naar binnen. Harry schrikt zich rot en kijkt met bonkend hart om. Is het Voldemort?
‘Schiet op jij, vandaag moet je de tuin doen en de ramen wassen, vergeet dat niet!’ Dirk kijkt hem vals grijnzend aan, want hij hoeft nooit klusjes te doen.
Harry kijkt verschrikt om naar de spiegel, maar ziet alleen nog maar zichzelf.
Hij knippert met zijn ogen en neemt zijn bril af om te kijken of de glazen erg smerig zijn. Maar of hij nu zijn bril op of af heeft, de spiegel blijft alleen maar een spiegel.

‘Nou! Ga je nog!’ Dirk staat bij de wc en kijkt hem geërgerd aan.
Harry legt de borstel neer, loopt met stijve benen de badkamer uit en de deur smakt achter hem dicht. Harry blijft staan en staart aarzelend naar de gesloten deur. Als Dirk straks gaat gillen, zou hij hem dan moeten helpen?
Binnen wordt de wc door getrokken en Dirk fluit vals het begindeuntje van Sesamstraat.
‘Dat meisje en Voldemort?’ Harry schudt vol onbegrip zijn hoofd. ‘Ik zie ze in de spiegel maar daarna waren ze weer weg?’ Hij begrijpt er niks van.
In zijn slaapkamer trekt de jonge Potter een broek aan die, als hij de band niet vastbindt met een stuk touw, zo omlaag zou vallen. Deze kleren zijn Dirk een beetje te ruim geworden. Voor hem nog goed genoeg, vinden de Duffelingen. De trui die hij erover aan heeft, reikt bijna tot aan zijn knieën.
Harry gaat zijn slaapkamer weer uit en kijkt naar de badkamerdeur. Daarachter klinkt het geluid van stromend water. Geen angstkreet of geroep om hulp.
Harry gaat de trap af. Heeft hij net wel echt iemand gezien of was het een droom?
In de smetteloos geboende keuken zit ome Herman achter de krant verborgen.
Tante Petunia gluurt door de raampjes of ze al een glimp van de nieuwe overburen kan zien.
‘Was dat nou niet raar,’ vraagt ze zichzelf af en haar neus prikt tegen het raam. ‘He Herman?
Dat was toch zo raar. De verhuiswagen was er nauwelijks of hij was al leeg en nu staan er allemaal dozen binnen, maar er is niemand te zien.’
Ome Herman gromt iets achter de omhooggehouden krant als antwoord.
Harry gaat stilletjes op zijn plekje zitten en schenkt zich wat thee in. Niemand let op hem en heimelijk doet hij 2 grote scheppen suiker in de mok.
Dirk gaat zelfs zo ver om, wanneer hij de kans krijgt, stiekem hele lepels suiker in zijn mond te schuiven. Dirk is het er absoluut niet mee eens dat hij af moet vallen. Hij dreigt in hongerstaking te gaan als hij niet zijn dagelijkse rol chocoprins krijgt, maar zijn ouders werden onder vier ogen, gewaarschuwd door de schoolverpleegster. Kinderen die veel te dik zijn, lopen risico’s van hartkwalen of suikerziekte. Ze wilden toch niet dat Dirk een hartkwaal zal krijgen?
Dus Dirk zit op een streng dieet zonder chips, koekjes, gebak, pannenkoeken, roomboter of snoep. Het is dan ook geen wonder dat hij niets anders doet als jammeren en klagen en vooral Harry elk hapje uit de mond te kijken.
Achter Harry komt zijn neef de keuken in en doet meteen de tv aan. Dirk ploft aan de tafel en staart, terwijl hij een bord cornflakes naar binnen begint te bunkeren, naar het beeld.
‘Goedemorgen zoon.’ Ome Herman zegt het verwachtingsvol.
‘Ghmmf’ gromt Dirk met volle mond.
‘Een goedemorgen mijn Dirkemansie,’ tante Petunia vliegt hem om de hals.
‘Hoi mam,’ klinkt het afwezig, Dirk staart verder naar de tv.
Tante Petunia gaat zitten. ‘Vreemd he jongen, met die nieuwe buren. De verhuiswagen is er maar net en nu is alles al naar binnen.’
Dirk laat niet merken dat nieuwe buren hem ook maar iets interesseerden en giechelt, met mond vol, om een stom tekenfilmpje.
Dirk’s moeder springt weer op en rept zich weer naar het keukenraam.
‘Organisatie, beste Petunia.’ Ome Herman vouwt de krant op en roert in zijn kopje koffie. ‘Het is dankzij mij op ons werk ook prima geregeld, dan hoeft het werk helemaal niet lang te duren. Dan is alles zo, hup aan kant. Net zoals jij dit huishouden drijft mijn liefje, ik hoorde laatst meneer Saaistra zeggen dat zijn vrouw de netheid van ons huis heeft bewonderd. Ze beweerde dat je een werkster heeft.’

‘Onzin, heb ik gezegd, mijn vrouw is prima georganiseerd. Zij doet elke dag het hele huis in een paar uurtjes en de meubels zien er nog gloednieuw uit.’ Tante Petunia straalt. Meteen bakt ze een eitje voor hem.
Dirk kijkt gretig op, maar meer als een kop magere chocolademelk kan er niet vanaf.
Harry’s neefje maakt een goede kans om eerdaags in het Guinness Book of Records te komen. Hij is namelijk een van de dikste kinderen die er bestaan. Hij heeft wel 4 onderkinnen en zijn buik bengelt over zijn broeksriem als een ballon gevuld met water. Als het zo doorgaat, zal Harry snel geen neefje meer hebben, maar Tante Petunia heeft het boek, gekregen van de diëtiste van Dirk wel 6 keer doorgelezen. Nu let ze nog strikter op Dirk zijn dieet, als ze normaal op Harry doet.
Dirk is het er absoluut niet mee eens, maar dankzij Petunia’s strengheid, is hij in de laatste 3 maanden 5 kilo kwijtgeraakt. Er moeten er nog zeker nog eens 10 af, voor Dirk weer een beetje vorm zal krijgen. Hij ziet eruit of hij minstens 2 zwembanden om heeft.
Harry pakt wat toost, smeert er een dun laagje boter en jam op en schenkt zich een 2e kop thee in. Sinds het voorval met tante Margot, zijn de Duffelingen toch wat voorzichtiger en een beetje aardiger tegen hem, maar ze blijven erbij dat zolang hij hier is, hij zich net zo goed nuttig mag maken. Zoals vandaag, hij mag boodschappen doen, de ramen wassen en de tuin bijhouden.
‘Hier.’ Tante Petunia legt een boodschappenbriefje voor hem neer en er ploft een mok chocolademelk naast zijn arm. ‘Goh, dank u wel.’ Zijn verbaasde reactie laat haar alleen maar zwijgend afwenden.
‘Je verwent die jongen, Petunia!’ Ome Herman kijkt streng toe.
Tante Petunia maakt achter zijn rug gebaren en haar mond vormt geruisloos woorden.
Harry weet niet wie, maar hij is de goede Engel diep dankbaar. Een van de buren heeft tegen tante Petunia gemopperd, omdat ze hem er altijd zo verwaarloosd en broodmager bij laten lopen. Dat ze hem altijd in de tuin laten werken en hij nooit mag spelen.
Die buurvrouw heeft ook iets laten vallen over kinderbescherming.
Daardoor krijgt Harry nu 3 keer per dag een goede maaltijd en hoeft nog maar weinig te doen. Terwijl hij vroeger de hele dag moest werken.
Harry nipt genietend van zijn chocolademelk, terwijl Dirk dwingend met de lege beker op tafel klopt. Hij heeft chocoladekringen om zijn mond, maar beweert toch niets te hebben gehad en probeert zijn moeder met smekend geklaag zover te krijgen voor nog wat chocolademelk.
Tante Petunia schenkt zuinig nog een half mokje.
Dirk wijst dwingend naar Harry. ‘Hij heeft meer chocolademelk als ik! Je geeft hém altijd meer als ik! Mamma, je houdt niet meer van mij.
and candy.
‘Dat is zijn eerste beker, lieverd,’ zegt tante Petunia en knippert zenuwachtig met haar ogen,
‘Je weet toch dat mamsie veel van je houdt, mijn Dirkemansje?’
‘Nietes,’ Dirk slaat zijn handen voor zijn ogen en begint te jammeren, ‘niemand hier houdt van mij en ik heb altijd honger!’ 'Ooh, mijn buik,' begint hij te jammeren. 'Ik heb vreselijke buikpijn!' Woedend kijkt Dirk zijn ouders aan en schreeuwt. 'Het is jullie schuld als ik dood ga!'
Harry drinkt snel zijn mok snel leeg, des te eerder kan hij boodschappen doen en des te eerder is hij verlost van Dirk’s geweeklaag over koek en snoep.

Het Weerwolvenbos is een gevaarlijke plaats om te zijn. Je moet wel heel dapper, of juist erg dom zijn om hier te wonen. Een oud hutje staat onder een eeuwenoude eik die duistere schaduwen verspreidt. Raven vliegen krassend tussen de bemoste kronkelende takken door. De grote zwarte vogels hebben overal hun nesten gemaakt.
De muren van het oude krot hangen zo scheef, dat er maar één windstoot nodig lijkt te zijn om de boel te laten instorten. Iemand heeft het rieten dak geprobeerd te herstellen. Er liggen hier en daar een stel plastic zakken, met bakstenen vastgezet op. Een groot gat in de muur is dichtgemaakt door er dode takken tegen op te stapelen.
In het kleine hutje zijn maar 2 kamers. Een woonkamer, die ook keuken is, wordt verlicht door een flakkerend vuur in de open haard. Van de kleine slaapkamer zit de deur dicht.
In de woonkamer liggen stapels van allerlei dingen die voor een Dreuzel niet meer als troep lijkt, zo weggehaald van bij het grofvuil. Voor een tovenaar of heks zijn er kostbare dingen bij. Zoals een stel koperen ketels met extra dikke bodem. Of stapels toverboeken waarin geheimen staan om mensen in beesten te veranderen of beesten in mensen. Of hoe bij iemand de vreselijkste ziektes te veroorzaken.
Die boeken liggen kriskras over de grond verspreidt, alsof iemand er iets in heeft lopen zoeken en geen zin heeft gehad om ze weer netjes op te ruimen.
Aan een keukentafel zit een kleine dikke man met schamele grijze plukjes haar, verder is hij kaal. De man ziet ernaar uit dat hij eens heel erg dik was, maar daarna snel en akelig afgevallen. Met zijn bleke gezicht diep gebogen over een boek, leest hij zich iets uit voor, waarbij hij schuin zit zodat het vuur over de bladzijdes kan schijnen.
De handen waarmee hij het boek vasthoudt zijn vreemd. Een hand is zo te zien van vlees en bloed. De andere hand is grijs en lijkt wel een schaduw. Toch kan hij er alles mee doen en ritselend slaat hij een bladzijde om.
Een grote rat schuifelt tussen de troep door naar de man toe en piept zachtjes tegen hem. Wormstaart glimlacht verheugd. ‘Hallo Amalia. Wat leuk om je te zien, kijk eens?’
Wormstaart haalt uit zijn zak een kaarskorstje. De rat hupt op hem af, gaat op haar achterpootjes zitten en neemt het aan. ‘Je bent mooi, Amalia, je bent een lief mooi ratje,’ fluistert hij en met zijn schaduwhand strijkt hij over de stugge vacht. De rat laat het even toe voor met het kaaskorstje naar een hoek te lopen.
Amalia piept zachtjes, meteen komen er 3 jonge ratjes tevoorschijn die zich op het kaarskorstje stortten. ‘Mijn kleintjes,’ verzucht Wormstaart en kijkt stralend toe. Als bij toverslag schrikken de ratten ineens op en stuiven hun schuilplaats in.

De deur van de slaapkamer knalt open tegen de muur en een regen van zand dwarrelt ritselend neer. Voldemort merkt er niets van, terwijl Wormstaart trillend van angst naar hem kijkt.
‘Hij was hier!’ De boosaardige tovenaar trekt woedend aan de mouwen van zijn zwarte gewaad. Dat heeft hij, zo te zien, in haast aangetrokken, want het zit binnenstebuiten. Een merknaam op zijn borst vertelt in rode gekrulde letters. ‘Zwartgoed, stevige kleding voor de tovenaar die veel buiten is.’
‘Hij was hier!’ Voldemort heeft knalrode wangen van woede. Zijn ogen, schuin als van een slang glinsteren bij het licht van het vuur. Zijn mond vertrekt in een boosaardige grijns, waarbij zijn vlijmscherpe tanden glinsteren en knarsen vol moordlust.
‘Hij? Wormstaart slaat snel het boek dicht, ‘hij was hier? Wie eh, wie is die hij, meester?’ Wormstaart maakt bleekjes een diepe buiging, want hij wil niet graag de woede van Voldemort over zich heen krijgen. Zenuwachtig wringt hij zijn handen.
‘Harry Potter!’ Voldemort wijst woedend naar de slaapkamer, ‘ik zag hem in de spiegel. Dat brutale joch heeft me niet eens opgeroepen.’
Voldemort zegt een boel scheldwoorden die Wormstaart rillend in elkaar laat krimpen.
‘En’ Voldemort kijkt zijn dienaar boos aan, ‘heb je nu eindelijk iets gevonden waarmee ik me kan wreken op die Potter? Dood moet hij en snel ook!’ Voldemort stampt bij elk woord hard op de houten vloer, opnieuw dwarrelt er zand op hun neer.
‘Nee meester,’ piept Wormstaart en krimpt angstig in elkaar. ‘Nog niet, meester.’
‘Die jongen is beschut door machtige tovenarij,’ sist Voldemort vol haat. ‘Hij moet te vinden zijn Wormstaart, en ik zal me op hem wreken! Heb je echt niks gevonden waarmee ik Harry Potter kan doden?’ Wormstaart schudt bleekjes zijn lillende wangen.

‘Bah, waar kan dat snotjoch toch uithangen? Krijg ik eindelijk de kans Zweinstein binnen te komen, dan is ie er niet eens.’
‘Oh, maar u heeft ze een leuke verrassing bereid hé, meester.’ Wormstaart haast zich te vlijen en maakt een diepe buiging, als de boze tovenaar hem kil opneemt.
‘Ach wat, Zweinstein goed beveiligd tegen inbrekers? Ik liet verleden maand de hele boel ontploffen met één vingerknip!’ Voldemort knipt met zijn vingers en Wormstaart haast zich nog dieper te buigen.
‘Nee,’ de tovenaar strijkt peinzend over zijn bleke kin, ‘dat joch houdt zich ergens verborgen, maar mijn dienaar doet zijn uiterste best mij de schuilplaats van dat kleine smerige rotjochie te verraden. Hij is goede maatjes met Perkamentus geworden, beweert ie en het is maar een kwestie van tijd voor ik hem heb!’
‘Het zal vast niet lang meer duren meester, voor onze vriend u het goede nieuws komt brengen,’ knikt Wormstaart haastig.
Voldemort lijkt hem niet eens te horen en staart fronsend voor zich uit.
‘Meester?’ Wormstaart wijst met trillende hand naar het kledingmerk. ‘Oh.’ Voldemort ‘grijnst en verdwijnt in de kleine slaapkamer. Na even komt hij weer terug. Zijn gewaad zit nu goed en zo te zien heeft de boosaardige tovenaar een idee gekregen. ‘Kom mee,’ snauwt hij, gaat naar de haard en pakt uit een potje een handvol van het groene reispoeder.
‘Kom mee, Wormstaart,’ beveelt Voldemort. ‘Jouw gesnuffel als rat heeft toch zin gehad. Ik weet nog steeds niet waar hij woont, maar ik heb wel zijn adres losgekregen van uilenpost. Ik heb eindelijk bedacht hoe ik hem het beste te grazen kan nemen. We gaan naar de Wegisweg en we gaan een verjaardagscadeautje kopen!’ Voldemort laat zijn vlijmscherpe tanden blikkeren terwijl de tovenaar vals begint te lachen.
‘Ja meester, goed meester,’ diep buigend nadert Wormstaart zijn meester.
De boosaardige man neemt zijn dienaar misprijzend op. ‘Beste Wormstaart,’ zegt hij minachtend. Probeer dit keer, als je weer iets steelt, niet betrapt te worden. Het is zo vervelend om je iedere keer te moeten redden.’ Voldemort gooit het poeder in de haard en stapt in het vuur. In een werveling van grote groene vlammen, is nog net te zien dat hij de kap van de mantel dicht om zijn gezicht trekt.
‘Betrapt worden, ikke betrapt worden?’ Wormstaart gooit het toverboek op de grote stapel en stampt boos naar de haard. ‘Het was jouw schuld valse leugenaar! Als jij niet zo nodig 2 toverboeken moest hebben, kon ik er nog wel mee wegkomen!’
‘Wat zeg je daar, Wormstaart?’ ‘Uit de verte is de boosaardige stem van Voldemort te horen,
‘Niets, ik zeg niets meester.’ Ook Wormstaart pakt een beetje reispoeder, het kleine hutje is na een groene flits leeg.
Na eventjes komt Amalia uit haar schuilplaats, ze pakt het kaaskorstje en verdwijnt ermee, waarna al snel het tevreden gepiep van de 3 kleine ratjes is te horen.

Harry blijft zo lang mogelijk van zijn chocolademelk nippen, hij heeft helemaal geen zin om die stomme boodschappen te gaan halen.
Dat er nog steeds geen brief van Perkamentus gekomen is, maakt hem neerslachtig. Straks betekent dit dat hij elke dag alleen maar boodschappen kan doen. Als het me te lang duurt, dan ga ik ervan door, neemt Harry zich voor. Nog liever rondzwerven en uit vuilnisbakken moeten eten als hier blijven. Zuchtend kijkt Harry rond.
Dirk zit een andere stomme tekenfilm te kijken en barst steeds weer in lachen uit.
Ome Herman en tante Petunia kijken vertederd toe.
Buiten klinkt er lawaai. Een auto start en maakt daarbij luide grommende geluiden.
Harry kan er niets van zien, want zijn tante staat al voor het raam.
De auto wordt goed op zijn staart getrapt! Steeds weer klinkt er de whrooeepp, whroeepp geluiden van een wagen, net als of die voor de finish staart en weg wil rijden. Net zo snel wordt het ineens weer stil.
‘Vreemd,’ tante Petunia doet het raam open en veegt met een zakdoek een vliegenpoepje van het raam, terwijl ze blijft gluren. ‘Het leek wel of er niemand in die wagen zat?’
Harry dacht er niet bij na dat, wat hij tot nu toe allemaal hoorde, wel heel vreemde dingen waren voor de Dufelingswereld. Tot er ineens een geluid klinkt dat hij wel kent. Het schrille gekras van een uil.
‘Joepie,’ roept hij vrolijk. ‘Uilenpost.’ Dat kan alleen maar de brief van Perkamentus zijn. De brief die hem alles uitlegt en uitnodigt om meteen naar Zweinstein te komen. Eindelijk!
‘Wat, wat, wat!?’ Ome Herman laat zijn krant met een ruk zakken en kijkt hem woedend aan. Zijn oom wil immers niks horen van Zweinstein, uilen of andere tovenaarsdingen.
‘Ik eh, ik bedoel.’ Harry hoeft verder niets uit te leggen. Een grote zwarte uil vliegt door het open raampje, rakelings langs tante Petunia die gillend achteruitspringt.
Harry doet lachend zijn handen omhoog. Hij is zo gewend aan de uilenpost dat hij het niet eens kan begrijpen dat iemand bang zou zijn voor een uil. Tante Petunia blijft gillen, terwijl ze in een hoekje kruipt.
De uil vliegt een rondje rond de lamp. Daarna laat hij iets vallen, maar dat is niet bij hem, ziet Harry verschrikt. Dirk is zo verdiept in zijn tekenfilm dat hij er niets van de uil gemerkt heeft. Met een plof valt er iets hard op zijn hoofd en dwarrelt er wat anders op de grond! Gillend stuift Dirk naar zijn moeder. Samen proberen ze, tevergeefs, in hetzelfde hoekje weg te kruipen.
Harry is na de laatste keer uilenpost wijzer geworden. Hij grist, met een snelle ruk het pakje en de brief mee en rent de keuken uit, snel naar zijn slaapkamer. Met 3 sprongen is hij de trap al op. Achter hem klinkt stampvoetend woedend gebrul van ome Herman, die nu pas de achtervolging inzet. ‘Geef dat hier,’ gromt zijn oom, ‘geef dat meteen hier…, of!’
Harry blijft niet luisteren naar wat dat ‘of,’ kon zijn. Snel knalt hij de deur van zijn slaapkamer dicht. Hedwig schrikt er wakker van. De uil begint woest te krijsen en met haar vleugels te klapperen van schrik.
Harry vergeet dat hij niet mag toveren in Dreuzelland en graait zijn toverstaf uit zijn mouw.
‘Alamohix!’ Tegelijk met de toverspreuk beweegt hij zijn staf en hijgt, ‘deur sluit!’ Meteen klinkt er het geluid van een onzichtbare sleutel in het slot, die heen en weer draait.
Dreunende voetstappen laten merken dat ome Herman er aan komt.
Harry drukt zijn post tegen zich aan en loopt naar achteren.

Er begint hard gebonk en daarbij klinkt woedend geschreeuw, maar zijn oom krijgt de deur niet open.
Opgelucht zuchtend, haalt Harry diep adem. Langzaam gaat hij naar zijn bed en ploft erop neer. Hij luistert naar de woedende kreten van zijn oom, en merkt opgelucht dat de deur het geweld van harde vuistslagen en getrek aan de deurkruk houdt.
Nu pas voelt hij weer wat er in zijn handen zit en bekijkt de 2 dingen. Een pakje en een brief? Maar wie kan hem nu zomaar overdag een pakje en brief sturen? Zijn vrienden weten nu toch wel dat alle post heimelijk verstuurd moet worden? Hun uilen komen alleen maar ’s nachts.
Verbaasd duwt Harry zijn bril terug van het puntje van zijn neus en bekijkt de brief en het pakje.
Zijn raam staat nog altijd open.
Een grote lichtbruine uil schiet er doorheen en werpt met uitgekiende precisie, een brief in zijn schoot. Het bekende wapen van Zweinstein laat hem zuchtend zijn schouders ophalen. Buiten zijn kamer klinkt woedend geroep, waarvan het duidelijkste klinkt, ‘als ik je te pakken krijg,’ daarna loopt ome Herman boos de trap af.
Straks zal hij wel weer op zijn kop krijgen, maar nu nog niet.
Zuchtend opent Harry de brief van Zweinstein met een glimpje hoop dat er eindelijk uitleg zal komen waardoor hij nog niet naar school mocht. Harry is al blij dat zijn brief van professor Anderling geen brulbrief is en leest:

Beste Harry Potter,
Vergeet niet, het is streng verboden voor leerlingen van Zweinstein
om te toveren in Dreuzelland.
Laatste waarschuwing.
Bij herhaling zal men voortaan de toverstaf moeten inleveren
na elk vertrek van Zweinstein!
Vriendelijke groeten en fijne dag gewenst,
Professor Anderling.

Harry haalt zijn schouders op. Gelukkig, hij krijgt alleen maar een standje van professor Anderling. Nu pas grijpt hij de onbekende brief en kijkt gretig naar de achterkant. Wie heeft hem post gestuurd? Is het professor Perkamentus?
Maar nee, er staat een hele andere naam. Harry strijdt even tussen teleurstelling en blijde verrassing, want verbaasd leest hij de afzender, de brief is van Dobby!
‘Goh, wat aardig van hem.’ De kleine huiself heeft aan hem gedacht. Op de voorkant staat in prachtige krullende letters, Parnassus Dolferus Aldebaran.
Verbaasd is het woord niet. Letterlijk stomverbaasd staart Harry naar de naam en leest die zelf op. Parnassus? Wie in vredesnaam is Parnassus? Dobby heeft de brief gezonden, maar is die misschien verkeerd bezorgd? Zou deze vreemde onbekende naam betekenen dat deze brief niet eens voor hem is? Misschien heeft Dobby een fout gemaakt? Heeft hij 2 brieven geschreven en hem de verkeerde gestuurd?
Aarzelend staart Harry naar de brief en besluit die toch maar open te maken. Als de brief toch voor iemand anders is, zal hij de enveloppe wel weer dichtplakken.

Beste Parnassus Dolferus Aldebaran, (Weer die vreemde onbekende naam?)
Hoe gaat het met jou?
Met mij gaat het goed.
Ik ben hoofd Elf geworden in de keukens van Zweinstein.
Een groet van Dobby.

Tja, deze brief is dus echt niet voor hem bedoeld. Dobby heeft blijkbaar toch nog andere vrienden die hij schrijft, Harry zucht diep, maar lacht er toch even om. Het is wel geweldig nieuws. Dobby is hoofdelf geworden. Het gaat dus gelukkig heel erg goed met hem. Zie je wel dat het goed is geweest om hem vrij van Lucius Malfidus te maken? Nu is Dobby al de baas geworden over alle andere Elfen. Wacht maar, hij stuurt hem meteen een brief terug.
Harry gaat naar zijn grote kist. Hij heeft een verrassing voor zijn Elfenvriendje. Als Harry buiten rondslentert, zoekt hij lege flesjes voor het statiegeld. Dat geld spaart hij op voor snoep of andere dingen. Met Pasen lagen er kindersokken met kuikentjes erop in de winkel en die heeft hij gekocht. Dobby is gek op sokken en zal ze vast leuk vinden.
Hedwich vliegt even later met de brief en de sokken weg.
‘En wat zit in?’ Harry bekijkt verwachtingsvol het pakje, is dit dan wel voor hem? Ja, gelukkig wel, want zijn naam staat erop net als het adres. Het pakje is net zo groot als een tennisbal en net zo rond. Het is in bruin papier gewikkeld met een touwtje erom. Onder zijn naam en adres staat met piepkleine lettertjes. Niet eerder openen als op je verjaardag.
Mijn verjaardag? Iemand heeft aan zijn verjaardag gedacht? Natuurlijk, Dat doen Hagrid, Ron en Hermelien altijd wel. Maar dit handschrift kent hij niet? Dit is een heel ander handschrift als die van Dobby. Zal het…?
‘Goh,’ fluistert Harry, ‘misschien is het wel van Sirius?’ Ik moet erg voorzichtig zijn met zijn naam noemen, bedenkt hij. Zijn peetvader wordt immers nog steeds gezocht door de Dementors.
Harry kijkt weer naar de kalender en zucht teleurgesteld. Nog 7 dagen, zijn verjaardag is op 31 juli. Dan zal ik eindelijk weten wie mij het pakje gestuurd heeft, bedenkt Harry verheugd. Dan weet ik of het van Sirius is of, of van iemand anders! Maar met 31 juli, zit hij dan nog hier of al op Zweinstein?
Harry schrikt zich naar als er een harde bons op de deur klinkt.
‘Harry!’ Dirk roept met hogere stem als anders. ‘Je moet naar beneden komen’.
Naar beneden? Harry slikt benauwd. Ome Herman zal vast op hem mopperen en eisen dat hij zijn post zal overhandigen. Mooi niet! Harry laat de enveloppe op zijn nachtkastje liggen, maar de brief van Dobby en het pakje bergt hij veilig in zijn kist op.

Langzaam gaat Harry de trap af. Hij zal wel flink op zijn kop krijgen, maar beneden in de keuken is het ijzig stil. Tante Petunia staat af te wassen en Ome Herman heeft de krant hoog boven zijn gezicht. Dirk staart naar de tv.
‘Nou eh, ik ga maar eens boodschappen doen,’ Harry kijkt benauwd de keuken rond, terwijl hij het boodschappenbriefje en de tas met portemonnee pakt.
‘Hm,’ bromt ome Herman en ritselt met de krant.
‘Oh eh, goed hoor,’ zegt tante Petunia en kletst een bord op het aanrecht.
‘Neem ijs mee,’ beveelt Dirk.
‘Néé,’ roepen zijn ouders in koor.
Harry verlaat snel de keuken om niet langer het gekibbel van zijn oom en tante tegen Dirk aan te moeten horen.
‘Van jullie mag ik nooit iets,: begint Dirk te weeklagen en breekt in snikken uit. Vanaf de gang waar hij zijn oude afgetrapte gympen aantrekt, hoort Harry hoe namaak dat huilen is. Uiteindelijk kan Dirk één Chocoprins lospeuteren en het wordt weer stil.
Harry rent stiekem nog even naar boven om te controleren of hij alles wel goed weggestopt heeft in zijn kist, want Dirk en ome Herman snuffelen steeds in zijn kamer rond.
Hij heeft een keertje zijn standaard spreukenboek nr. 3 onder zijn hoofdkussen laten liggen. Het heeft Harry heel wat moeite gekost voor hij het van ome Herman terug kon krijgen. Dat lukte alleen maar omdat hij gezegd had dat er soms vloeken uit het boek kunnen kruipen om mensen ziek te maken.
Gelukkig durft zijn familie nooit meer ergens aan te komen, sinds Dirk zijn uitwissende inkt heeft
geleend. Harry kan dat gebruiken als een soort typex, maar Dirk heeft de inkt willen gebruiken om in zijn eigen schrift stomme dingen te kladderen. Toen waren alle bladzijdes blanco geworden, met al zijn huiswerk waar hij 3 uur over gedaan had. Daar heeft Harry vreselijk voor op zijn kop gekregen en het huiswerk zelfs over moeten doen, waarna Dirk het in eigen handschrift had overgeschreven en nog een 8 gekregen had ook.
Vanaf dat moment wilde Dirk dat Harry zijn huiswerk vaker zou doen, maar gelukkig vonden zijn ouders dat geen goed idee.
Harry deed vanaf dat moment zijn kist stevig op slot. Dankzij een bezweringsspreuk krijgt geen Dreuzel zijn kist nog ooit open, maar hij doet het deksel gemakkelijk omhoog.
Tevreden ziet hij naast de brief van Dobby en bij het geheime pakje het stapeltje brieven liggen die hij van Ron, Hermelien en Hagrid heeft gekregen.
Ondanks het verbod van oom Herman, dat hij geen post mag versturen of ontvangen heeft hij een flinke brievenwisseling met zijn vrienden. Harry schrijft zijn vrienden vaak. He, nu zou hij bijna de brief van Ron vergeten. Hij pakt de brief en opent de envelop. Het is een bedankbrief van Ron voor de cadeautjes die Harry hem heeft gegeven voor diens verjaardag op 16 juni.
Ron is erg blij met de doos ‘Smekkies in alle smaken’. De 1ste smaakte naar gebakken sprinkhaan, schreef hij, maar de 2e was heerlijk, aardbeien met slagroom. Ron zou zo snel mogelijk de rest uitproberen.
Het 2e cadeau, verzamelboek Nr. 5 van, ‘Gruwelijke Monsters En Giftige Beesten’ vindt Ron het absolute einde. Hij verzamelde namelijk al jaren de plakplaatjes bij Bobbelop, de superkauwgum voor iedereen. Ron heeft de hele verzameling compleet maar nog niet genoeg geld voor het plakboek. Nu kan hij zich iets anders leuks kopen. Harry was benieuwd naar wat dat zou worden.
Harry grinnikte, Ron kennende zou het misschien wel een verzamelboek voor plakplaatjes van Glamorgana’s zijn of voor Zwerkbal kampioenen.

Harry grijpt de brief van Dobby en herleest die met diepe zucht. Opgesloten in het saaie Duffelhuis, is het heerlijk om te weten dat er iemand anders als zijn vrienden aan hem gedacht heeft. Als ik weer op Zweinstein ben, kom ik je zeker bezoeken in de keuken, Dobby, neemt Harry zich voor. Hij kan de verleiding niet weerstaan om even het pakje naast zijn oor houden en te schudden. Er schuift wat zwaars heen en weer, maar er ritselt ook iets. Het is een cadeautje! Een zwaar cadeautje en een brief! Wat kan zwaar zijn en dan ook nog zo klein? Een, een, steen? Maar wie zou hem nu een steen sturen?
En het allerbelangrijkste. Van wie is het pakje? Weer leest hij de kleine letters. Niet eerder openen als op je verjaardag.
Is het van Ron? Nee, die zou zijn naam erop zetten. Van Hermelien? Nee, zij zou het ook wel zeggen. Hagrid? Die ook. Maar wie dan? Is het dan toch Sirius? Harry blijft eraan denken, terwijl hij met zwaaiende boodschappentas het huis verlaat. Wie heeft mij dat pakje gestuurd? Van wie kan het toch zijn?
‘Ik moet nog 7 dagen wachten,’ verzucht hij. ‘Dan pas ben ik jarig.’
Harry heeft niet door, terwijl hij het tuinpad uitloopt, dat er onder een grote struik iets beweegt. Onder de struik zit iets wat hij nooit zou geloven. Er zit een grote bruine pad, maar het wonderlijke is, dat deze pad een blauw hoedje draagt met een krans van takjes, blaadjes en bessen. Onder de poot van de pad ligt een kleine bezem.
De pad volgt Harry met de ogen terwijl hij de tuin uitloopt, maar blijft stilletjes zitten. Vanonder een andere struik komt het kleine zwarte poesje aanlopen, zij volgt Harry ongemerkt dor andere tuinen door.

 

‘Nog 7 dagen voor ik het pakje mag open maken en ik ben zo nieuwsgierig.’ Zuchtend hinkelt Harry over wat stoeptegels en schopt tegen een steentje. Ping! De steen kletst tegen een autowiel aan.
‘Oh oh!’ Harry kijkt verschrikt op. ‘Maar?’ Zijn mond valt open. Daar staat een blauwe gehavende auto met vleugels. Een auto die hij maar al te goed kent. De auto herkent hem ook, brhoemm! De motor gaat even aan en een koplamp knipoogt.
‘Ooh wauw! Wat doe jij hier?’ Grijnzend gaat Harry naar de Ford Angelina en aait de motorkap, waardoor de blauwe toverauto heen en weer schudt als een aanhalige hond.
Harry ziet de diepe krassen in de blauwe lak en herinnert dankbaar hoe de auto hem en Ron heeft gered van grote spinnen.
‘Hallo maatje.’ De rustige stem laat hem verbaasd omkijken. Charlie, in een stoere lange jas van zwart leer, loopt met de handen in de jaszakken op hem af.
‘Hallo Charlie,’ Harry herkent verbaast de broer van Ron, die in Roemenië met draken werkt. Alleen heeft hij nu geen drakentand meer als oorbel.
‘Goh Charlie,’ Harry kijkt hem verbaasd aan, ‘hoe kom je aan de auto?’ en waar hij nog nieuwsgieriger naar is, wat doet Charlie hier in Dreuzelland? Hier in de stomme doodsaaie Ligusterstraat?
‘Och,’ haalt de tovenaar nonchalant zijn schouders op, ‘ik hoorde dat hij alleen rondzwierf in het bos en ging eens kijken. Ik riep hem en hij kwam meteen. Ik gaf hem wat benzine en nu zijn we vriendjes.’ Charlie klopt de auto vriendelijk op het dak en de motor begon te snorren als is het een poesje.
Harry kan zijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen. Charlie is een tovenaar, Harry heeft nog nooit een andere tovenaar in Dreuzelland gezien als de vader van Ron. Zou Ron hier ook zijn, maar daar ziet het er niet naar uit. Trouwens, Charlie draagt ook niet het vreemde samenraapsel wat hij van de tovenaars gewend is. Eigenlijk ziet Charlie er heel gewoon en heel stoer uit.
‘Gossie Charlie,’ Harry kijkt de broer van Ron verbaasd aan, ‘wat doe jij nou hier?’
‘Nou eh,’ Charlie kijkt om. Een knappe vrouw met lange blonde paardenstaart en in roze jurk, komt op roze schoentjes aanlopen. ‘Hallo Charlie, daar hebben we je kleine vriendje,’ giechelt ze vrolijk. Haar groene ogen glijden over zijn verwarde pony met daaronder het litteken.
‘H, hallo?’ Verlegen buigt Harry even zijn hoofd. De ogen van het meisje zijn bijna net zo groen als van hem zelf en hij weet er in de kleren van dirk er als een vogelverschrikker bij te lopen.
‘Dit is Pammy,’ Charlie slaat een brede arm om haar schouders, ‘we zijn verloofd.’
‘Wat leuk.’ Harry geeft het meisje beleefd een hand. Ze lijkt hem wel aardig.
‘Wij zochten een leuk plekje voor ons tweetjes om in te wonen,’ zei Pammy, maar ‘daar’, ze knikte veelbetekenend achter haar schouder. Daar was niks te vinden wat ons leuk leek. Toen kwam dit vrij en ach, als we ons toveren een beetje inhouden gaat het best wel.’ Als Pammy zijn hand schudt, ziet Harry op haar pols een rood litteken, dat moet van een brandblaar zijn. Zij werkte vast ook met draken.
‘Waar ga je heen jochie?’ Charlie schuift de handen weer in zijn zakken, als hem een groot nieuwsgierig hoofd aan de overkant opvalt. De neus van tante Petunia breekt bijna door het glas, zo opvallend staat ze naar hun te staren.
‘Boodschappen doen,’ Harry zwaait verlegen met de tas.
‘Oh, we wilden net ook inkopen doen,’ knikt Charlie hem toe. ‘Kom maar mee.’

Charlie en Pammy kijken elkaar veelbetekenend aan, lijkt het Harry. Maar het is heerlijk om een bekende te zien en hij denkt er niet verder over na. De deuren vliegen al vanzelf open en hij klautert enthousiast op de achterbank. Het is hartstikke cool om de auto weer te zien. Harry strijkt over het leer op de achterbank. Hij vergeet nooit meer het avontuur met Ron toen de reuzenspinnen hen als maaltijd wilden oppeuzelen. De Ford Angelina heeft hun gered en hij is er nog steeds diep dankbaar voor.
‘Zo,’ Charlie vergeet dat hij voorin zit en moet sturen, als ze beginnen te rijden en draait grinnikend naar hem om. ‘Hoe gaat het met je vakantie? Heb je het een beetje naar de zin?’
‘Ach,’ meer zegt Harry niet en haalt zijn schouders op. Hij wil vragen of zij misschien weten waarom hij nog niet naar Zweinstein toe kan, maar zouden ze wel iets van Zweinstein afweten?
Charlie en Pammy gaan al jaren niet meer naar school.
‘Ja, ze lijken mij ook wel erg,’ giechelt Pammy en draait zich ook naar hem om. De Ford Angelina gaat een bocht door en houdt in voor een vrouw die oversteek met een kinderwagen. Harry ziet hoe ze de auto in kijkt. Ze ziet alleen maar de ruggen van Charlie en Pammy die voorin zitten en stomverbaasd blijft ze hen nakijken, als de betoverde wagen weer gaat rijden.
‘Je mag net zo vaak naar ons komen als je maar wilt hoor knul.’ Charlie draait naar voren, terwijl het drukker wordt, al blijft hij zijn handen op schoot houden en fluit een liedje.
Harry voelt zijn ogen groot worden en knikt gretig. Ergens anders heen gaan als bij de Duffelings, dat lijkt hem het absolute einde!
‘Wat moet je halen?’ Pammy ziet hem het briefje pakken en rukt het uit zijn handen.
‘Hm,’ haalt ze haar schouders op, ‘is dat alles?’ Uit haar mouw glijdt haar toverstaf en na een geroutineerd gebaar vult de tas zich met prei, 3 pakken melk. Een grote zak appels en nog wat dingetjes. Een tweede gebaar en de tas is weg.
Harry kijkt met open mond toe, ze mogen toch niet toveren bij Dreuzels? Maar er verschijnt van nergens een uil om Pammy een standje te geven. Misschien mag zij wel toveren? Verbaasd kijkt hij het meisje met haar lange blonde haar aan.

Of ze zijn gedachtes raadt knikt Pammy hem vrolijk toe. ‘Zo, wat dacht je ervan, zullen we eens een ijsje halen?’
‘Een ijsje?’ Harry merkt verrast al te knikken voor hij, ‘dank u wel mevrouw,’ zegt. Het lijkt wel eeuwen geleden, dat hij de laatste keer ijs heeft gegeten.
‘Hee rare!’ Charlie kijkt fronsend naar hem om, ‘je gaat Pammy geen mevrouw noemen hoor, dan stap je maar uit.’
Het meisje ziet hoe verlegen hij daarvan wordt. Ze pakt zijn hand en knijpt erin. ‘Geeft niets hoor,’ zegt ze lief, ‘zeg maar gerust Pammy tegen mij, weet je, we leren elkaar vast goed kennen.’
Harry knikt en wordt rood, als ze hem weer zo lachend aankijkt. Ineens moet hij aan Cho Chang denken, zij kan ook zo lief lachen.
Terwijl ze naar het centrum van de stad rijden, zien ze al van ver een groot reuzenrad met kleurige figuren. Het geluid van sirenes en kermismuziek zwelt aan en kleurige lichtjes weerkaatsen op het autoraam, als ze langs de attracties reden.
De vrolijke gezelligheid om alle kraampjes heen laat Harry zijn neus tegen het glas drukken. Hij had zich al eens voorgenomen om stiekem naar de kermis te gaan, maar er wordt altijd zo streng op hem gelet.
‘Zullen we?’ Charlie en Pammy kijken elkaar grinnikend aan en daarna naar hem en vragen tegelijk. ‘Wil je mee?’
Of hij ook naar de kermis wil? Harry merkt als een dolle te knikken. Hij is nog nooit naar de kermis geweest!
Het is net middag, maar al erg druk met ouders met kinderen en iedereen lacht vrolijk.
Harry begint ook al te lachen voor hij bedenkt geen Dreuzelcent op zak te hebben. Ach, maakt niet uit, besluit hij. Als zij ergens in gaan kijk ik wel toe, dat is toch ook leuk? Het is vast net als toeschouwer zijn van een Zwerkbaltoernooi.
‘Kijk eens?’ Charlie blijft bij de botsautootjes staan, ‘wat dacht je ervan Harry? Jij en Pammy tegen mij?’
‘Echt?’ Harry knikt blij voor hij bedenkt dat Pammy wel zal sturen. Maar dat mag hij doen en Harry moet even flink wennen voor hij doorkrijgt hoe te sturen en gas te geven. Daarna hebben ze pret voor 10.
Charlie en Pammy vinden het hartstikke leuk om in de botsautootjes te rijden of een rondje te draaien in de Octopus. Voor hun is het vast net als vliegen op een wilde draak. Harry mag net zo veel lekkers eten als hij maar wil. Hij heeft het nooit verwacht, maar ineens blijkt dit voor hem de leukste vakantie te worden die hij ooit heeft meegemaakt.
‘Weet je,’ Charlie kijkt hem bezorgd aan, als ze weer naar huis gingen. ‘Zeg maar niet tegen je pleegouders dat je ons al kent, dat we eh, nou ja, geen Dreuzels zijn, goed?’
‘Ja!’ Pammy kijkt hem vrolijk lachend aan, toch is er iets in haar ogen. Een blik van verstandhouding waarmee ze haar verloofde aankijkt. ‘Zeg maar dat we je gevraagd hebben om ons de stad te laten zien. Dat we de kermis zagen en jij met ons mee mocht.’
‘Natuurlijk,’ knikt Harry snel. Als hij ome Herman en tante Petunia vertelt dat Charlie en Pammy een heks en tovenaar zijn, zou hij ze nooit meer mogen zien. Trouwens, dan staat ook meteen de politie bij zijn vrienden op de stoep! ‘Van mij horen ze niets,’ belooft hij.

Als Harry om half 8 thuis wordt gebracht door hun nieuwe buren, stortten zijn oom en tante zich op hem en werpen een spervuur van vragen over hem heen.
Harry krimpt in elkaar, terwijl ome Herman en tante Petunia over hem heen buigen. Ome Herman grijpt zijn arm en schudt hem als een buldog woedend heen en weer.
Dirk staat boven aan de trap en kijkt grinnikend toe.
‘Weet je wel hoe laat het is,’ buldert ome Herman.
‘Voor straf krijg je geen eten,’ schreeuwt tante Petunia.
‘Weet je wel dat we hebben zitten wachten met eten?’ (Dat kon Harry zich niet voorstellen)!
‘Hoe kwam je erbij om met ze mee te gaan?’ Ome Herman en tante Petunia zijn toch zo nieuwsgierig dat ze hun boosheid vergeten en hem tegelijk beginnen uit te horen. De vragen komen zo snel dat hij ze niet eens kan beantwoorden.
‘Wie zijn die buren?’
‘Wat doet hij voor werk?’
‘Wat verdient hij?’
‘Heeft ze haar haren geblondeerd?’
Harry krijgt een spervuur van vragen te horen. Meer dan dat ze Charlie en Pammy heten, dat ze hier net zijn komen wonen en erg aardig zijn, vertelt hij niet.
Ome Herman en tante Petunia kijken hun neef verontwaardigd aan, als ze geen bevredigend antwoord krijgen en vragen tegelijk. ‘Waarom hebben ze je mee naar de kermis meegenomen?’
Dirk staat ineens achter hun en vraagt nieuwsgierig, Ben je getrakteerd?’
Want om Harry’s mond zitten vegen van chocolade en op zijn jasje plakt een stukje suikerspin.
‘Ja, op lolly’s en suikerspinnen en ijs en, en.’ Harry weet het al niet meer, zoveel lekkers heeft hij gekregen. Hij is eigenlijk wel blij dat er geen eten meer is, want hij zit stampvol!
‘Dit is niet eerlijk!’ Dirk zwaait woedend met iets in zijn hand. ‘Hij mag wel naar de kermis en ik niet? Ik wil ook naar de kermis!’ Dirk begint te stampvoeten en wordt knalrood. Hij brult het uit,
‘ik-wil-naar-de-kermis!’
‘Wat is dat?’ Ome Herman wijst naar wat hij vasthoudt, Dirk valt meteen stil.
‘Het lag in zijn kamer,’ zegt hij grijnzend. ‘Het is voor Parnassus!’
‘Wie?’ Ome Herman en tante Petunia kijken elkaar en daarna Harry woedend aan, ‘Wie is Parnassus?’
Harry kan alleen maar zijn schouders ophalen.
Ai, dat is de brief van Dobby. Het zweet breekt Harry uit. Wat stom om die te envelop te vergeten.
Ome Herman grijpt de envelop, rukte die open en tuurt erin.
Harry kijkt argwanend toe, maar gelukkig ligt de brief in zijn kist. Daarna leest ome Herman voor wat er op de envelop staart ‘Voor Parnassus Dolferus Aldebaran.’
Harry wou dat hij zijn oren dicht kon stoppen, want meteen beginnen zijn oom, tante en neef hard te lachen en roepen uit, ‘wie heet er nou Parnassus?’
‘Hier Parnassus.’ Ome Herman had vast willen eisen dat hij de brief af moest geven, maar duwt hem zelfs de envelop in de hand. Ineens is zijn oom in een goed humeur en loopt naar de kapstok. ‘Pak je jas Dirk, jij ook Petunia! Wij gaan naar de kermis, en jij!’ Een strenge hand wijst hem aan. ‘Jij blijft hier!’
Harry is blij toe, hij is doodop en ziet zijn oom, tante en neef naar buiten gaan.
Dirk kijkt nog even naar hem om, lacht vals en spottend grijnzend zegt hij, ‘Idiote Parnassus!’
Dirk grinnikt gemeen erbij.
Terwijl Dirk de deur achter hem dichttrekt, ziet Harry iets wat zijn ogen groot laat worden.
De oren van Dirk beginnen te groeien!
De deur slaat voor zijn ogen dicht en Harry hoort tante Petunia angstig gillen.
Harry probeert te begrijpen wat hij net heeft gezien. Werden de oren van Dirk echt ineens zo raar groot en slap als varkensoren?
‘Oh oh!’ Harry grijpt verschrikt zijn wangen beet, ‘heb ik dat gedaan?’

Harry verwacht in paniek, ome Herman binnen te zien stuiven en dat hij op zijn kop zal krijgen.
Of dat er weer een boze brief van professor Anderling met de uilenpost zal komen, maar er gebeurde gelukkig niets. Wel klink er door de deur zachtjes gefluister van zijn familie.
Dat valt stil, na even start de wagen en rijden ze weg.
Harry loopt opgelucht de trap op en bekijkt grinnikend de envelop van Dobby.
‘Parnassus Dolferus, wat een grap,’ grinnikt hij. ‘Die malle Dobby heeft die naam vast verzonnen.
Na het tandenpoetsen gaat Harry naar bed en staart glimlachend naar het plafond. Wat een heerlijke verrassing. Charlie woont hier nu met Pammy en, en hij mag net zo vaak langs komen als hij maar wil!
‘Tjonge! Wordt het toch nog een leuke vakantie,’ grinnikt Harry en staart wazig, want hij heeft zijn bril niet op naar het nachtkastje. Rechtop tegen zijn wekker staat de envelop en met brede grijns ziet hij de krullende letters opdoemen vanuit het donker; Parnassus Dolferus Aldebaran.

11.30. Geruisloos zweeft de enorme gitzwarte vleermuis voorbij en daarna nog een keer.
De vleermuis vliegt duidelijk rondjes om het huis.
12.00. Het zwarte katje neemt weer plaats op Harry’s vensterbank en schikt zich sierlijk een staartpunt om de pootjes. Met half geloken ogen zit ze er zo stil als een beeld.
12.47. Harry wordt niet eens wakker, als ome Herman, tante Petunia en Dirk weer thuiskomen.
Dirk heeft om zijn mond vegen van chocolade-ijs en zwaait grijnzend met een grote ballon van een ijsbeer. Tante Petunia koestert in haar hand een kitsch plastic klokje. Ome Herman torst onder een arm een grote pluchen groene krokodil. De familie maakt zich meteen op om naar bed te gaan. Het is al erg laat.
Tante Petunia in haar roze nachtpon met roosjes, staart door een kiertje van haar gordijnen naar de nieuwe overburen. Tot haar ergernis is er alles donker.
‘Dat snap ik nu niet,’ verzucht ze terwijl ze naast ome Herman in bed kroop, ‘zulke jongelui en nu al naar bed.’
Luid geeuwt haar man en knort, ‘welterusten,’ terwijl hij de lamp uitknipt.
‘Welterusten,’ mompelt tante Petunia terug.

‘Het licht is uit.’ Charlie kijkt Pammy grinnikend aan, ‘ik begin de 2e ronde, goed?’
‘Best,’ knikt het meisje en nestelt zich op de bank. De modern ingerichte kamer vol Dreuzeldingen zou bij niemand verbazing opwekken. Alleen de grote haard, breed genoeg voor wel 6 personen, is wat vreemd. Of het wandkleed met een grote gitzwarte draak die gouden vlammen uit de wijd open bek blaast.
Charlie hurkt neer en slaat zijn handen voor zijn gezicht, want Pammy houdt er niet van om zijn gezicht te zien veranderen. Charlie is blij dat hij zo snel geleerd heeft om Faunaat te worden.
In een ommezien van tijd krimpt hij in elkaar en groeien er vleugels uit zijn rug.
De vleermuis vliegt met een sprongetje omhoog en draait een rondje boven haar hoofd.
Pammy ziet hem door het open raam verdwijnen. ‘Hij is er zo knap in,’ verzucht ze bewonderend, ‘het leek wel eeuwen voor ik het kon.’
Pammy schudt haar hoofd met een snelle beweging, meteen veranderde ze in een kleine zwarte poes met groene ogen. De zwarte kat schudt bevallig haar pootjes uit, trippelt naar de vensterbank en springt erop. Ze gaat tussen de planten zitten en slaat haar staart sierlijk om zich heen.
Tante Petunia is stiekem uit bed geglipt toen ome Herman begon te snurken en loert nieuwsgierig naar het huis van de nieuwe buren. Geërgerd ziet ze in het verlichtte raam het katje zitten. ‘Ze hebben een kat?’
Al is het huis donker, in het heldere maanlicht is de gitzwarte poes goed te zien. ‘Als dat smerige beest maar niet in onze tuin poept! Wacht maar, ik ga meteen glasscherven in de bedding plaatsen en, en gif. Ik ga meteen gif kopen,’ zegt Harry’s tante vals. ‘Ik háát katten en helemaal de zwarte!’
‘Hu!’ Petunia schrikt zich naar, als een grote zwarte schim lang haar raam vliegt. ‘Dat, dat is een vleermuis! Wat een eng groot beest? Straks is het een vampier. Ach welnee,’ probeert ze zichzelf gerust te stellen, ‘vampiers bestaan niet.’
Nou ja, niet in deze wereld, maar in de toverwereld wel, tante Petunia omarmt zich huiverend, als ze bedenkt wat er allemaal leeft in de toverwereld. Hopelijk zal ome Herman er nooit achter komen dat niet alleen haar zuster, maar ook zij een beetje heksenbloed heeft. Toen de uitnodiging voor Zweinstein kwam. Was er niet alleen een voor haar zuster Lilly, maar ook voor haar geweest. Petunia heeft de brief verscheurd en is hardnekkig thuisgebleven.
Dat heeft ze nooit aan iemand verteld.
‘Ik haat het,’ mompelt de magere vrouw en lijkt in het heldere maanlicht met haar scherpe haakneus wel erg veel op een valse heks. Daarna schreeuwt ze uit, ‘ik haat toveren!’
‘Hé, zeg je wat liefje?’ Ome Herman kijkt slaperig op.
‘Ik dacht dat ik iets hoorde, Herman,’ Petunia kijkt haar man bezorgd aan. ‘Er vloog net een hele enge grote vleesmuis hier rond. Je moet meteen morgen een geweer kopen!’
‘Oh ja? Nou dat is goed hoor liefje, eten we morgen lamsboutjes? Die maak je altijd zo heerlijk klaa-ha-haaaww.’ Luid geeuwend valt ome Herman alweer in slaap. Tante Petunia kruipt ook maar weer in bed.

In de torenkamer van Perkamentus is het al laat. Feniks Felix zit te slapen op diens stok met zijn kopje onder een vleugel.
In de schemerige verlichte kamer beweegt het mobiel van het heelal in rustig tempo. Toch ziet het er vreemd uit, want het is de zon die om de maan heen draait en talloze kleine sterren draaien mee.
Flakkerende licht van een kaars weerkaatst in het zilverwitte lange haar van Perkamentus. De oude wijze tovenaar zit aan zijn tafel volgeladen met stapels toverboeken. Wat zijn aandacht vasthoudt is een grote kristallen bol. Zijn blauwe ogen staren er ingespannen in.
Groene steekvlammen spuiten plotsklaps uit de haard, daartussen krabbelt Arthur Wemel van de grond. De tovenaar schudt zijn gewaad uit en komt struikelend over zijn zoom, dichterbij.
‘Hallo Arthur,’ Albus Perkamentus kijkt op, na een gebaar schuift er een stoel uit een verre hoek aan.
‘Goedenavond Perkamentus.’ Arthur Wemel grijnst, maar daarna verschijnt een diepe frons tussen zijn wenkbrauwen en hij vraagt hoopvol. ‘Is er al nieuws?’
Perkamentus strijkt over de kristallen bol. Meteen waaieren er uit de verre diepte zwarte wolken op tot de hele bol inktzwart wordt.
‘Nog steeds?’ Arthur Wemel schudt zijn hoofd, ‘het ziet er zorgelijk uit.’
Perkamentus leunt achterover in zijn leunstoel en staart naar het plafond, daar is een lucht vol gitzwarte wolken te zien, opgejaagd door een onzichtbare razende stormwind.
‘Zijn ze veilig aangekomen,’ vraagt hij bezorgd.
De oude tovenaar gaat langzaam staan. Hij slaat een hand op de rug, met de andere hand strijkt hij over zijn baard en begint heen-en-weer te lopen. Op het gezicht van Perkamentus staat dezelfde zorgelijke trek als de vader van Ron heeft.
‘Alles is prima daar,’ knikt Wemel. ‘Ze hebben contact gemaakt en vanaf nu zullen Charlie en Pandora hem bewaken.’
‘Prima, prima, prima,’ knikt Perkamentus, ‘meer kunnen we op het moment ook niet doen. Ik zal opgelucht zijn als de jongen weer hier is. Hier is hij veilig tegen alle boosheid van,’ Perkamentus aarzelde voor hij de naam uitspreekt, ‘Voldemort.’
‘Ja maar,’ de vader van Ron knijpt even zijn ogen dicht en trekt zijn schouders op. ‘V, Voldemort is hier toch geweest?’ Hij kijkt Perkamentus angstig aan.
‘Ja,’ professor Perkamentus gaat naar een raam en kijkt naar buiten. Waar een grote toren had moeten zijn, is niets als een groot gat in de grond en een enorme berg puin. Dat was de woontoren van Harry. De woontoren is spoorloos verdwenen. Alles wat overgebleven is, is de enorme berg puin.

‘Voldemort komt niet terug,’ knikt Perkamentus, als meneer Wemel ook een blik door het raam werpt en hem angstig aankijkt. ‘Hij weet dat Harry niet hier is en dat is maar goed ook. Harry is veilig.’ Perkamentus kijkt weer omhoog naar de donkere lucht. ‘Ik vraag me af hoe lang,’ mompelt de oude tovenaar, strelend over zijn baard, begint hij weer heen-en-weer te lopen.
‘Hoe kon het gebeuren?’ Arthur Wemel roept het angstig uit, ‘is er een verrader op Zweinstein, Perkamentus. Nee toch?’
De oude tovenaar haalt zijn schouders op en schudt zijn grijze hoofd somber, ‘ik weet het niet. Niemand van ons zou dit doen, maar als je de schade ziet, een woontoren en zeker 3 schoollokalen opgeblazen, kun je niet anders denken dat iemand van ons…’
‘De ontploffing was aan de westkant, maar Sneep’s lokaal is onbeschadigd gebleven,’ roept Arthur Wemel woedend. ‘Dan is het duidelijk, toch?’
‘Sneep een verrader?’ Perkamentus schudt zijn hoofd en begint weer te ijsberen.
‘Ron heeft een brief gehad,’ zegt Arthur Wemel zenuwachtig, ‘Hermelien wil Harry en mijn zoon uitnodigen om bij haar te logeren.’
‘Werkelijk?’ Opnieuw loopt de oude tovenaar heen en weer. Dit keer met zoveel snelheid dat zijn gewaad met de gouden sterren en manen opbolt. De rode feniks haalde zijn kop onder zijn vleugel vandaan en kijkt krassend op.
‘Natuurlijk!’ Perkamentus blijft met een ruk staan en slaat in zijn handen, ‘dat is een geweldig idee!’
‘Geweldig?’ Arthur Wemel kijkt verbaasd.
‘Oh ja, meer als geweldig!’ Perkamentus grinnikt als een kwajongen en slaat weer in zijn handen. ‘Harry is veilig bij zijn familie. Als hij bij Hermelien gaat logeren, komt Voldemort daar vast achter, want Jeweetwel of een verrader weten vast al het adres van juffrouw Griffel. Dan wachten we hem op en zullen hem eindelijk grijpen. Ondertussen moeten we Harry goed bewaken.’
‘Kom Arthur!’ Perkamentus lacht verheugd, ‘dit moet gevierd worden.’ De oude tovenaar beent naar een hoge kast en trekt de deuren open.
Arthur kijkt verrast op, zijn ogen beginnen te glinsteren en hij grinnikt, ‘wauw.’

‘Ach, je moet een beetje achter de hand houden.’ Perkamentus kijkt trots naar zijn verzameling. Alle planken zitten afgeladen met potten vol met de heerlijkste lolly’s, dropstangen en wat je verder maar aan snoep kunt bedenken.
‘Wil je misschien een smekkie?’ Perkamentus houdt de vader van Ron met brede grijns een kleurige doos voor.
‘Nou eh,’ Arthur trekt een benauwd gezicht, ‘ik heb nét gegeten,’ schudt hij snel zijn hoofd.
Perkamentus zet grijnzend de doos weer terug. ‘Mijn laatste smekkie was ijskoude aardappel smaak,’ verklaart Arthur Wemel en hij strijkt met pijnlijk gezicht over zijn buik.
Perkamentus grijpt na even nadenken een grote roze lolly, ‘de mijne rauwe biefstuk,’ lacht hij hoofdschuddend, ‘weet je zeker dat jouw zoons niet meewerken aan het maken van smekkies?’ ‘Zou best kunnen,’ grinnikt Arthur, ‘laatst gaven ze me een toverbal. Mijn neus kreeg elke minuut een andere kleur, maar hij smaakte heerlijk.’
‘Ah ja, die zuurtjes van ze dat je oren klepperen tot je ‘m op hebt zijn ook wel geinig.’ De tovenaars grijnzen om de ondeugende tovenaars die met hun onschuldige grapjes iedereen voor de gek houden.
Arthur Wemel pakt een grote hand droptoffees en de tovenaars gaan aan de tafel zitten.
‘We zullen een plan bedenken om Harry zo snel mogelijk naar juffrouw Griffel te krijgen voordat Jeweetwel erachter komt,’ knikt de oude tovenaar, sabbelend op een lolly. ‘Kunnen Charlie en juffrouw Vergeetmenietje het wel aan?’
‘Maak je maar geen zorgen Perkamentus,’ Arthur verbergt een geeuw achter zijn hand en gaat weer staan. ‘Ik ga er meteen heen.’
‘Okidokie,’ Perkamentus buigt weer over zijn inktzwarte kristallenbol.
Arthur neemt uit zijn zak een buideltje en haalt er wat groen poeder uit. ‘Huize Wemeldraak,’ zegt hij en smijt het groene poeder in de haard.
De tovenaars waren zo druk, dat ze allebei niet de grote rat hadden opgemerkt, die achter een kastpoot verborgen hun gesprek zat af te luisteren.
De miezerige rat is kaal op de rug en heeft een dunne staart. Met glinsterende oogjes kijkt de rat naar de snoepkast en na een slinkse blik om zich heen, rent hij eropaf.
Perkamentus is te diep aan het nadenken, om te merken hoe de rat op een doos toffees klimt en er zoveel mogelijk van begint op te eten. Daarna grijpt de rat uit een andere doos een grote drop bal en rolt die over de grond naar een kier in de muur, verborgen achter de kastpoot.
Daarbij piept hij zachtjes tevreden. Voor wie rattentaal zou spreken, betekent dit, ‘hiermee zullen mijn kinderen blij zijn.’

DEEL 2.

 

De Geheime vakantie van Harry Potter.
Hoofdstuk 2. Cadeautjes.

‘Jij daar!’ Oom Herman kijkt even vanachter zijn ochtendkrant op en bij die strenge blik duikt Harry alvast in elkaar aan de ontbijttafel.
‘Gisteren heb je een beetje lopen te flierefluiten, maar deze dag kom je er niet zo gemakkelijk vanaf!’ Ome Herman duikt weer achter de krant om iets te lezen en Harry nipt snel van zijn thee.
De preek is nog niet afgelopen.
Dirk staart naar de tv en mummelt op droge beschuit. Harry heeft 2 plakjes kaas op zijn boterham gedaan. Zijn oom en tante houden hem de laatste tijd gelukkig niet meer zo scherp in de gaten bij wat hij eet. Voor Dirk heeft er één plakje kaas op 4 beschuitjes gezeten. Die kaas heeft hij er eerst vanaf gesnoept en Dirk moet nu de droge beschuit naar binnen zien te krijgen. Mokkend kijkt hij Harry elk hapje uit de mond.
‘Vandaag de tuin het gras maaien en daarna m’n auto wassen,’ mompelt ome Herman tegen zijn neef, verdiept in iets interessants wat hij lees. ‘Maar ik heb eergisteren al de auto gedaan,’ zegt Harry verontwaardigd. Er wordt niet eens naar hem geluisterd.
‘Zeg Petunia, Ome Herman klinkt geïnteresseerd. ‘Heb je hier al van gehoord? Juffrouw Vergeetmenietje opent vandaag haar werkshop. Kookles met kruiden, Ligusterlaan 9.’
‘W,wat?’ Tante Petunia kijkt met een ruk op van de beschuitkruimeltjes die ze met een nat gelikte vinger van haar bord snoept en roept enthousiast, ‘dat is hier tegenover?’
‘Ja, dat zijn de nieuwe buren,’ knikt ome Herman voldaan, ‘inschrijven kan je vanaf vandaag, om half elf.’
‘Oh ja?’ Tante Petunia kijkt naar hun nieuwe, net van de kermis gewonnen kitsch klokje. Ze ziet teleurgesteld dat het pas half 8 is.
Harry zou er bijna zijn hand voor geven als hij maar de klok zou zien bij zijn beste vriend Ron. Die klok die voor elk familielid iets grappigs aangeef zoals, thuis, werk, in de keuken of op school.
‘Ron heeft me helemaal nog niet uitgenodigd om te logeren,’ verzucht Harry en eet zijn 2e boterhammetje op zonder op de hongerige ogen van Dirk te letten.
‘Ik kookte vroeger veel met verse kruiden,’ verzucht tante Petunia en ze kijkt naar de krant die ome Herman nadrukkelijk omhoog houd.
Dit is maar een inleiding, weet Harry. Zijn tante zou er bijna een moord voor plegen om maar zo snel mogelijk naar de nieuwe buren te kunnen. Vooral om te kunnen zien hoe het er daar binnen allemaal uitziet.
‘Wat dacht je Herman? Ik zou natuurlijk iets lekkers kunnen koken vanavond als ik verse kruiden heb?’
‘Hmmm?’ Ome Herman gluurt even vanachter de krant en knikt haar daarna toe. ‘Ik vind het best, Petuuntje ik ben benieuwd wat we voor lekkers zullen eten.’
‘Het zál iets héél speciaals zijn,’ belooft tante Petunia en springt op. Meteen krijgt ze haast en ratelt. ‘Dirk, hou eens op met dat gelanterfanter. Ga maar naar je kamer!’
‘Harry, ga de tuin doen! Maak naast de schuur een hoek vrij van 3 bij 3 meter. Dan kan ik daar kruiden planten.’
‘Herman! Ga naar de woonkamer wil je, al dat gehang hier maar aan de tafel!’ Tante Petunia begint gehaast de keukentafel af te ruimen, Harry kan nog net zijn kop thee leegdrinken, het lege kopje wordt hem uit zijn handen getrokken. Hij gaat maar naar de tuin.

Met de handen in de broekzakken neemt Harry het achtertuintje op. Het is ongeveer 5 bij 6 meter en naast het keurige houten hokje dat hun schuur is, staat één forsythia te bloeien, de rest is allemaal gras.
‘Gras. Stom saai gras,’ mompelt Harry. Hij haat dat stomme gras dat in de zomer zo snel groeit dat hij het elke dag moet maaien. En nou moet hij ook nog een of ander stom stukje kruidentuin gaan maken. Hij krabt zijn nek en mompelt somber, ‘hoe doe je dat in vredesnaam?’
‘Pss, Harry?’ Voor hij maar om kan kijken wie hem zo zachtjes roept, maakte hij al een gekke reuzensprong. Hij staat dan zomaar in de achtertuin van Charlie en Pammy. ‘Hee? Hola, hoe kom ik hier,’ mompelt Harry duizelig en wrijft zijn ogen uit.
Pammy zit op een tuinstoel vol kussentjes, ze grijnst even tegen hem voor weer weg te duiken in een dik boekwerk dat er eeuwenoud uitziet. ‘
“Draken temmen zonder opgegeten te worden.”
‘Hoi Harry,’ Charlie loopt op hem af tussen een warboel van bloeiende struiken en mooie aparte planten. Eentje bijt zelfs naar charley en hij klopt het koesterend op een blad.
Harry vraagt zich af of ook maar een van deze planten in een gewoon tuincentrum te koop zullen zijn.
‘Kijk eens,’ Charlie heeft aan de hand een fiets die er naar uitziet heel wat kilometers te hebben gemaakt, maar toch nog piekfijn. ‘Iets voor jou?’ Charlie duwt hem de fiets toe. ‘Hij is nog van mij geweest,’ grijnst Charlie, ‘maar te klein voor mij geworden.’
Harry bekijkt de fiets en hij weet heel zeker dat Charlie vast van zijn leven nog geen fiets aangeraakt heeft en dit mooie karretje is zomaar voor hem?
‘Je kan er prima boodschappen mee doen,’ zegt Pammy ergens achter hun. Ze maakt een tovergebaar en de fiets heeft uit het niets zijtassen.
‘Goh, wauw,’ mompelt Harry, maar voor hij echt kan bedanken, staat hij net zo duizelingwekkend snel weer in de achtertuin van de Duffelings. Met de fiets.
‘Allemachtig, die Charlie toch,’ Harry bekijkt zijn onverwachte geschenk en voelt zijn mondhoeken ervan opkrullen. Hij heeft nog nooit zelf een fiets gehad, een poosje mocht hij op de oude fiets van Dirk fietsen, maar dat was alleen om de krantenwijk die ome Herman Dirk had aangepraat te doen. Dirk heeft nog nooit ook maar een reclameblaadje rondgebracht.
Harry vond het best. Hij vind vroeg opstaan niet erg en verheugde zich op het geld dat hij ermee verdiende, maar dat kreeg hij niet eens. Ome Herman pikte het gewoon in. Als huur voor zijn gangkast.
Toen was voor Harry de lol eraf. Toen hij nog eens lelijk verkouden geworden was, hoefden hij voor de Duffelingen geen kranten meer rond te brengen.
‘Hee stomkop!’ Dirk duikt ineens naar Harry op en heeft als gewoonlijk weer niets vriendelijks voor hem over. ‘Hoe kom jij aan die fiets,’ wijst Dirk vals grijnzend. ‘Zeker gejat hé, ik ga het meteen pa zeggen!’
Harry wil het Dirk gaan uitleggen, maar die rent al, hobbelend op zijn dikke benen weg. Hij schreeuwt zo hard als hij maar kan. ‘Pa, pa. Harry heeft een fiets gejat!’
‘Oh stik,’ mompelt Harry.
Hij ziet, in nog geen 3 tellen later, berustend, ome Herman en tante Petunia op hem afrennen.
‘Wel verdraaid,’ schreeuwt ome Herman als hij de fiets ziet, ‘jij stiekeme smiecht!’
‘Oh guttegut,’ jammert tante Petunia, ‘wat zullen de buren wel niet zeggen?’
‘De buren zullen niets zeggen,’ schreeuwt ome Herman terwijl zijn gezicht knalrood aanloopt. ‘Straks, als het donker is, smijt ik dat ding wel in het kanaal. En jij, jij smerige kleine rat. Jij gaat je kamer in en je komt er voorlopig niet meer uit.’
Ome Herman haalde diep adem voor nog heel wat meer scheldwoorden.
Tante Petunia jammert het weer uit, terwijl Dirk voldaan toekijkt.
‘Ik heb die fiets gekregen!’
Harry zegt het met nadruk en zo luid als hij maar kan.
‘Wat, wie, waar?’ Ome Herman zet de handen in de zij, ‘dat is de meest belachelijke rotsmoes die ik ooit heb gehoord,’ valt hij uit.
‘Gekregen? Wie geeft zo een stuk ongeluk als jij nou een fiets,’ krijst tante Petunia.
‘Leugenaar! Kleine smerige leugenaar.’ Dirk begint het pesterig te zingen.
‘Hee Harry!’ Charlie stapt, alsof het de gewoonste zaak ter wereld is, door de poort de tuin binnen.
‘Hoi Charlie,’ roept Harry opgelucht uit.
Ome Herman en tante Petunia kijken elkaar met een frons aan, Dirk klemt zijn lippen op elkaar en dringt naar zijn moeder toe. Als één front kijken ze Charlie dreigend aan.
‘Hoor ik dat goed?’ Ome Herman neemt Charlie in zijn vlotte spijkerbroek en zwarte leren jasje vol grote zwarte drakenschubben, dreigend op. ‘Heeft u deze fiets aan deze jongen gegeven?’
‘Zeker,’ Charlie schuift de handen in de zakken en kijkt het drietal grijnzend aan. ‘Ik had de fiets al een tijdje op zolder staan en deed er toch niets mee. Harry deed zijn boodschappen altijd te voet, dus ik dacht….’ Charlie zegt verder niets meer.
‘Maar eh, u woont hier toch maar net,’ sist ome Herman vol argwaan.
‘Oh, ik kwam wel eens langs, Harry even begroeten, grijnst Charlie.
‘Begroeten…’ Ome Herman en tante Petunia kijken elkaar aan. Ze nemen Charlie vol afgrijzen op en nu weten ze het zeker. Hij is er ook een van het enge soort.
‘Nou eh, ik ga maar naar binnen,’ mompelt tante Petunia.
Dirk neemt de fiets geringschattend op.
Ome Herman mompelt vaagjes dat het vreselijk zonde is. Zo een goede fiets te geven aan zo een stuk ongeluk als Harry. ‘Waarom zet u het niet in de krant,’ raadt ome Herman vriendelijk aan, ‘dan kunt u er vast nog wel een leuk bedrag voor krijgen.’
‘Welnee, Harry heeft er meer aan,’ grijnst Charlie. Na een knipoog naar Harry draait hij zich om en Harry is vast niet de enige die Charlie, vlak voor hun neus spoorloos ziet verdwijnen.
‘Nou eh,’ ome Herman is met een klap nog roder geworden en draait zich heftig om. ‘Kom mee Dirk,’ mompelt hij.
Dirk wrijft zijn ogen uit en kijkt Harry aarzelend aan alsof hij hem wil vragen, ‘zag jij dat ook?’
Harry straalt, hij mag de fiets houden!
Zijn dikke neef staart met grote ogen naar de plek waar Charlie is verdwenen. Ome Herman grijpt zijn arm en sleurt Dirk naar binnen.
Harry zet zijn fiets in het schuurtje en kijkt er vol blijdschap naar, eindelijk heeft hij een fiets!
Als Harry daarna, vol trots, boodschappen wil gaan doen, staat zijn fiets met alle 2 de banden leeg, lek gestoken.
Harry kan er wel van huilen. Somber gaat hij naar binnen om naar bandenplakspullen te vragen. Hoopvol, al weet hij kansloos te zijn, vraagt hij of ome Herman misschien zijn banden wil plakken.
Zijn oom antwoordt, vals grijnzend, dat hij dat zelf maar moest doen of aan de buurman vragen.
Harry ziet hoe vals Dirk naar hem grijnst en weet genoeg.
Treurig en diep teleurgesteld gaat Harry maar naar Charlie met de lekke fiets. Hopelijk wou hij hem helpen met het bandenplakken, want dat heeft hij nog nooit gedaan, maar als hij aanbelt, is het Pammy die opendoet.

‘Charlie is er niet,’ zegt ze en Harry zinkt het hart in de schoenen. Pammy kan vast geen banden plakken, nou dan moet hij toch nog dat hele stuk naar het winkelcentrum lopen.
‘Wat is er, Harry?’ Pammy kijkt hem vriendelijk aan en Harry beklaagt zijn leed. ‘Dirk heeft mijn banden lek geprikt en nou kan ik er niet mee fietsen,’ verzucht hij. ‘Jullie kunnen de fiets beter houden, want ze zullen nog wel meer rotgeintjes er mee uithalen.’
‘Welnee,’ glimlachend haalt het blonde meisje haar toverstokje te voorschijn en gebaart ermee naar de banden. ‘Reparo tinka tjukaprik,’ mompelt ze en Harry voelt meteen hoe zijn fiets hoger stijgt. Alle twee de banden zijn weer als nieuw!
‘Maak je maar geen zorgen, Harry,’ zegt Pammy vriendelijk. ‘Iedereen die voortaan iets rottigs met je fiets wilt uithalen, zal dat berouwen.’
‘Oh jee.’ Harry maakt zich daar nu al zorgen over. Maar nu hij kan fietsen, zal hem dat een rotzorg zijn. Hij heeft nog nooit zo snel boodschappen gedaan.
Terwijl Harry tante Petunia helpt de boodschappen op te bergen, begint er in de keuken een kleine aardbeving.
Dirk ‘sluipt’ voorbij en de dikzak laat de grond trillen met elke stap.
Harry kijkt zijn neef door het keukenraam na. Hij ziet hem naar het schuurtje gaan, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, maar in zijn ene hand heeft hij een scherp mes.
‘Harry! Tante Petunia roept hem nijdig toe. ‘Hang me hier niet voor de voeten, snauwt ze, ‘ga naar je kamer!’ Ze gaat snel zitten, want op de keukentafel ligt, blinkend nieuw een groot superduur boek over koken met kruiden.
Harry blijft naar de schuur kijken waar Dirk in verdwenen is. Hij vraagt zich af of hij hem eigenlijk niet had moeten waarschuwen. Harry had er alles voor over om Dirk te zien als hij uit dat schuurtje kwam. Hij kijkt zijn tante smekend aan,
‘kan ik niet voor u afstoffen of iets anders doen? vraagt hij hoopvol, of zilver poetsen?
Tante Petunia kijkt aarzelend naar de la met het zilveren bestek.
Harry veert op, want zelfs hier binnen in de keuken, horen ze verschrikkelijk geloei beginnen.
Dirk komt, jammerend, de schuur uitrennen met zijn handen tegen zijn borst gedrukt. Rood bloed sijpelt van zijn vingers! ‘Hij beet me! De fiets heeft me gebeten,’ krijst Dirk, terwijl hij de keuken in komt strompelen op zijn dikke benen. Snikkend laat hij zijn handen zien, uit alle vingers bloed sijpelt!
‘Wat? De fiets heeft je gebeten?’ Tante Petunia klinkt vol ongeloof. Daarna kijkt ze woedend naar Harry.
Harry probeert het niet te doen. Echt waar, maar voelt zelf de voldane grijns op zijn gezicht kruipen.
Tante Petunia klemt haar lippen op elkaar, alsof ze een boel wil gaan zeggen, maar niet durft. Haastig trekt ze een verbandoos te voorschijn, want spatjes bloed druppen van Dirk’s handen op haar smetteloze vloer.
Harry lijkt het maar beter om naar zijn kamer te gaan.
Beneden klinkt nog een tijdlang het geloei van Dirk en sussend gemompel van zijn tante. Ome Herman is gelukkig naar zijn werk.
‘Dat rotjoch blijft voortaan mooi van mijn fiets af,’ grijnst Harry tevreden. Hij besluit maar eens wat aan zijn huiswerk te gaan doen. Maar potjandokkie, hier en daar, wanneer mag hij eindelijk weer naar Zweinstein?

In het stadje Hamerteen is herberg De Bloedhond, de meest geliefde plaats voor oud leerlingen van Swabberich.
De herberg is schemerdonker binnen omdat alle ramen stevig afgesloten zijn met luiken. Tussen houten palen die het dak stutten staan houten banken en tafels.
De vloer, bedekt met een dikke laag vuil weet vast niet eens, wat een bezem en emmer met sop zijn. Een oude man ligt over een tafel te slapen, zijn baard vast geplakt in een dikke laag vuil en spinnenwebben groeien uit een oor.
De toonbank staat vol oude bierpullen.
Toontje Krottinga, de herbergier, is een lange slungel met maar een oog. Waar het eens gezeten heeft, prijkt een zwart lapje. Op zijn schouder zit een tamme raaf die rare scheldwoorden krast. Zijn groezelige bruine kiel zit vol vlekken en het vod dat hij erover heen draagt bij wijze van schort, is niet eens meer wit te noemen.
Voor de toonbank staat een lange man in zwarte mantel die zorgvuldig afstand houdt van de toog, plakkerig van vuiligheid.
‘Neuh, zegt Toontje, terwijl hij op een doek spuugt en een bierpul daarmee begint uit te vegen. ‘Heb Hennie al een poosie niet gezien, Art. Was toch bij jou, laatst?’
‘Hennie was altijd bij mij,’ gromt Art Engerling. Hij strijkt over het grote rode litteken over zijn linkerwang. Het jeukt altijd wanneer er onraad is, nu kriebelt het als dol.
Sinds hij bij Azkaban is geweest lijkt alles mis te gaan. Vooral de verdwijning van zijn beste vriend maakt hem knap onrustig.
‘Over die andere ‘vriend’, die je zoekt?’ Toontje draaide zijn hoofd om en spuugt een prachtige fluim in een vuile pot naast hem. Daar heb ik nou wél iets over gehoord.’ Veelbetekenend steekt hij zijn groezelige hand uit.
‘Werkelijk?’ Art grabbelt in zijn zak en haalt er een gouden draak uit.
Het muntstuk blinkt in het licht van de olielampen die boven de toonbank hingen. ‘Wat heb je precies gehoord, Toontje?’
‘Nou eh?’ Toontje leunt naar voren en zijn raaf barst meteen uit in een stel smerige vloeken.
‘Houdt je bek, vals beest!’ Art wappert met zijn hand naar de scherpe snavel die hem een oog probeerde uit te pikken.
‘Hij is gezien bij weerwolvenland. Rende bij volle maan vlak langs Simon. Die maakte meteen dat hij wegkwam. Zwarts is een vals stuk vreten. Hoe kom je er bij om achter ‘m aan te gaan, Art?’
Art schokschoudert alleen maar en schuift Toontje het goudstuk toe. Snel drinkt hij de bierpul leeg en draait zich om.
Art Engerling heeft de twee in de hoek meteen al gezien, maar het is een ongeschreven wet dat huurmoordenaars altijd een beetje bij elkaar uit de buurt blijven.
Honno en Drozo Kannebrouwer zijn een tweeling. Allebei blond, met valse groene ogen en spierwit van gezicht omdat ze bij daglicht hun ogen altijd verbergen.
Art aarzelt nog, maar de tweeling kijken hem afwachtend aan.
Zonder Hennie heeft het weinig zin om achter Sirius aan te gaan, weet Art. Hij wenkt Toontje, ‘3 bier.’ De huurmoordenaar neemt de pullen mee naar de tafel in het donkere hoekje. De 3 mannen zitten een lange tijd, voorover gebogen, te smiespelen voor ze tegelijk de herberg verlaten.

‘Verdraaid Ron!’ Zijn moeder slaat verontwaardigd op zijn slaapkamerdeur, ‘ik heb je nou al 3 keer geroepen. Als je nu niet komt eten dan is het eten op, heb je me gehoord Ron! Het is allang etenstijd!’
‘Ja mam!’ Ron komt overeind met zijn hoofd van het boek waarop hij gelegen heeft en knippert slaperig. ‘Etenstijd,’ mompelt de jonge Wemel. Hij rekt zich geeuwend uit en gaat overeind zitten.
Voor hem, op het tafeltje dat zijn bureau is, liggen er boeken en staan er nog meer op hoge stapels. ‘Man, wat een machtige boeken allemaal’. Ron bekijkt grijnzend de kaft van het boek dat hij heeft gelezen tot hij zomaar in slaap gevallen is.
‘Mythes Over Duivelse Wezens.’
Op de kaft van het boek staat een grote zwarte trol die vlammen uitbraakt, er komen zelfs vlammen uit zijn grote klauwen. Ron knikt met brede grijns, want hij hoopt een schouwer te worden. Dit is een vuurbrakende demon. Man, zoiets kom je niet graag in een donker steegje tegen. Als je maar lang genoeg naar het plaatje van de demon staart, komt hij tot leven. Meteen spatten er vonkjes van de klauwen. Ron legt snel het boek weg, als een vonk weg spat en op de grond terecht komt, snel trapt hij het vonkje uit.
Boven hem in een donker hoekje van zijn kamer waar een houten steunbalk is, beweegt iets en maakt een klagend geluid.
‘Ja kleintje, ik weet het,’ zegt Ron en pakt een stoel. ‘Het is etenstijd hé. Ik kom er al aan, jochie.’
‘Waar blijft dat joch toch!’ Mevrouw Wemel kijkt vol ongeduld omhoog naar het donkere beroete plafond.
‘Ron komt zo, ma’, George en Fred zeggen het tegelijk geruststellend. ‘Hij moet even wakker worden.’
‘Wakker worden? Jongens? Wat hebben jullie je broertje nu weer aangedaan!’
Mevrouw Wemel kijkt de tweeling verontwaardigd aan.
‘Het was alleen maar voor zijn eigen bestwil hoor, mam,’ grijnst Fred terwijl hij zijn bord vol schept.
‘Ja,’ George giechelt en stoot zijn broer aan. ‘Broertje,’ zegt hij met een gnuif.
‘Ja ja,’ mevrouw Wemel gebaart streng. ‘Jullie hebben ook wel eens een groeistuip gehad. Lach hem er niet om uit, horen jullie me?’
‘Ja mam,’ knikken de tweeling braaf.
‘Ik lach Ron helemaal niet uit hoor mam,’ Cinny knikt heftig, maar giechelt toch tegen haar broers.
Molly kijkt opgelucht om. Op de klok boven de haard draait de wijzer van vader Wemel op, thuis. ‘Ah, daar is jullie vader.’
Uit de grote haard komt, tegelijk met een groene rookwolk, Arthur Wemel.
‘Hallo allemaal,’ Arthur slaat wat reispoeder van zijn gewaad. ‘Ik rammel liefje.’ Meneer Wemel geeft zijn vrouw een kus en stommelt naar zijn tafel, ‘wat eten we?’
‘Als Ron eindelijk wil komen en de tweeling nog iets voor ons over wil laten, eten we rollade.’ Mevrouw Wemel geeft George een flinke mep met de lepel op zijn vingers, als hij weer een stukje rollade wil snoepen.
Ron komt de trap af rennen en dat is maar goed ook, want zijn moeder kijkt woedend naar hem. ‘Als ik nog één keer merk dat je de hele nacht wakker blijft om te lezen, dan zwaait er wat,’ zegt ze geërgerd.
‘Ja mam,’ Ron gaat snel zitten.
‘Goede boeken, hé broertje?’ George en Fred grijnzen tegen elkaar. Zij lenen hun boeken over toveren aan Ron uit, zonder dat hun moeder dat weet.
‘Geweldig,’ knikt Ron met een grijns.
Cinny die tegenover hem zit, schiet geschrokken overeind, als haar broer zijn benen strekt en haar daarmee schopt.
‘Sorry Cin,’ Ron trekt snel zijn benen terug.
‘Geweldig zo’n groeistuip,’ grijnst vader Wemel. Straks mag je mijn jas wel aan, hoor, zoon.’
Ron bloost en probeerde zijn mouwen wat terug te trekken. Hij is de laatste tijd flink gegroeid en dat merkt hij vooral aan zijn kleren. Niets lijkt hem meer te passen.
Nog iets van Harry gehoord, jongens? Arthur kijkt zijn zoons vragend aan, terwijl Molly eten op de borden begint te scheppen.

Harry staat weer buiten, hij geeuwt verveeld. Hun achtertuin is de saaiste die je jezelf maar kan indenken.
Aan de voorkant is er nog wat te zien. Een grijs pad. Daarnaast een grasveld met perkjes met rode roosjes. Voor het raam een strookje met wat roze begoniaatjes en naast de voordeur een taxus.
Harry weet niet dat taxussen heksen kunnen afweren. Daarom heeft tante Petunia die natuurlijk ook gepland.
Aan de achterkant van het huis is alleen maar een enorme lap gras zonder ook maar een madeliefje of klaverplantje erin, want zijn tante haat onkruid.
Elke week loopt ze met grote roze tuinhandschoenen en een gifspuit over het gras en wee als er iets opkomt wat er niet als gras uitziet.
Een hoge haag van conifeer aan 2 kanten, scheidt hun achtertuin af van de wederzijdse buren. Er is maar een klein terras en die heeft nog nooit een gezellige tuinstoel met lekkere zachte kussentjes op zich gehad. Achter in de tuin staat een schuurtje van grijze baksteen. Daar staat wat tuingereedschap in en voor het eerst van zijn bestaan een fiets. Verder niets.
Naast de schuur groeit een enorme Forsythiastruik. Dat is de struik die in het voorjaar met van die mooie gouden klokjes bloeit. Dat is het enige waar Harry geen vinger naar mag uitsteken, want die Forsythiastruik is speciaal voor Petunia.
Met forsythia kun je namelijk toverspreuken verbreken.
Als de tante van Harry zou zien wat er nu onder de Forsythiastruik zit, zou ze wel meer gebruiken als een gifspuit.
Tussen de laag overhangende takken zit een grote donkerbruine pad verborgen. Haar blauwe hoedje heeft een krans van kruiden en bessen.
Haar felgroene ogen nemen Harry goedkeurend op.
Harry gaat naar het schuurtje en kijkt zuchtend naar het gras. Sinds de laatste keer dat hij het heeft gemaaid. Drie dagen geleden, heeft het gras de euvele moed gekregen om alweer twee centimeter te zijn gegroeid.
‘Bleh,’ moppert Harry, ‘ik haat grasmaaien! Als ik nu op school zou zijn kreeg ik les van professor Stronk en s’ avonds zou ik thee drinken bij Hagrid.
Met brede grijns denkt Harry Aan zijn grote vriend. Zuchtend gaat hij het schuurtje in.
Harry pakt de grasmaaimachine en zeult het logge zware ding achter zich aan. De Duffelingen kunnen zich best een elektrische grasmaaimachine veroorloven, weet Harry, maar ze vinden het veel te leuk om hem te zien zwoegen met het vooroorlogse ijzeren onding.

Harry rolt de maaimachine achterwaarts de schuur uit en houdt zich ondertussen bezig met denken aan Zweinstijn. Verleden jaar was professor Stronk druk met de Mandrogora’s, die waren vooral handig om te gebruiken bij het onttoveren van de slachtoffers van de Basilisk.
Professor stronk is erg kundig met planten, bedenkt Harry. Hij begint het gras te maaien.
De Beukwilg heeft ze ook prima hersteld, nadat Ron en ik er met de vliegende auto tegen aan waren gereden. Professor Stronk weet tenminste hoe, die stomme professor Smalhart weet niks! Harry grinnikt, als hij aan professor Gladianus Smalhart denkt, de meest vreselijk verwaande niksnut die er ooit op Zweinstein les had gegeven.
En dan te bedenken dat Hermelien een beetje gek op ‘m was. Die sufferd heeft mijn arm botloos getoverd. Harry grijpt de grote rubberen handvaten beet en zet zich schrap om een tweede strook te maaien. Tot zijn stomme verbazing waait er een flinke rukwind langs hem heen. Die rukwind snijdt al het gras dat hoger is als 2 centimeters af én het gras is gemaaid!
‘Wauw!’ Harry kijkt er stomverbaasd, maar ook met opluchting naar. Dan beseft hij in flinke problemen te zitten. Verschrikt kijkt hij omhoog en verwacht meteen een uil met boze brief van professor Anderling.
‘Psss!’ Dat klinkt heimelijk en verbaast kijkt hij om.
‘Hoi Harry!’ Charlie trekt, vlak voor hem, de keurig gesnoeide coniferenhaag wat opzij en wenkt hem, ‘kom je?’
‘Ikke? Maar eh,’ Van Harry verstomt elk woord, als de loeizware grasmaaimachine vanzelf het schuurtje inrolt en de deur sluit nadrukkelijk.
‘Kom op joh, voor ze me zien,’ Charlie wenkt hem met een brede grijns.
‘Maar eh,’ Harry kijkt om naar het strook gras dat tante Petunia heeft afgebakend en hij verzucht. ‘Ik moet nog spitten, voor een kruidentuin’. Charlie gebaart met zijn stokje. Elke grasstrook draaide zich vanzelf om en de grond verandert in donkere kruimelige aarde. Het is een stukje van 4 bij 3 meter groot, ideaal om er planten in te planten.
‘Kom je nog?’
Harry rent grijnzend en vol opluchting naar Charlie toe. Hij haat het om in stomme tuintje te moeten werken.
Harry weet dat naast de Duffelingen meneer en mevrouw Walnoot woonden. Een oud echtpaar met een grijs poedeltje die nooit iets terug zeggen als hij ze begroet. Maar wat doet Charlie in hun tuin?
Harry zet het op een rennen en wrikt zich snel tussen de haag door. Charlie draagt nog steeds zijn zwarte leren leren jas en Harry vindt hem daarmee ontzettend cool. Met zijn haar in staartje lijkt Charlie Wemel veel op een echte ridder, maar dat zegt hij hem natuurlijk niet.
‘Kom op,’ grinnikt Charlie. Samen zetten ze het op een rennen over een half betegeld tuintje vol oranje afrikaantjes en roze begonia’s. Er is nog een verschil. Ze rennen langs een waslijntje, waar een enorme roze damesonderbroek aan hangt.

Naast het schuurtje is een smal paadje. Eenmaal daar doorheen zijn ze veilig op straat en lopen op hun gemak naar de overkant.
Pammy is in haar tuin bezig en plant vrolijke plantjes in allerlei kleuren.
‘Hee Harry?’ Pammy veegt haar modderige handen af aan het blauwe schort wat ze aanheeft. Er zitten geen aardbeitjes of een soort groente als versiering op, maar draakjes die elkaar in de staart bijten in een kring. Pammy zwaait opgewekt naar hem en lacht, ‘heeft Charlie je kunnen ontvoeren? Kom maar mee, ik heb taart en limonade voor je.’
‘Taart en limonade voor, voor mij?’ Harry kijkt Charlie vol ongeloof aan.
‘Natuurlijk, gekkie, he tis toch je verjaardag?’ Charlie slaat een vriendelijke arm om Harry’s schouders en trekt hem mee.
Hij kijkt even schuins om naar de overkant, naar het huis van de Duffelingen
Gelukkig is er geen tante te zien. Hij weet niet dat ze als een razende Roeland naar een tuinwinkel is gegaan om laarzen en een schep te kopen.
Ome Herman is naar zijn werk en Dirk zit als gewoonlijk achter de computer, dus niemand kan hem huize Wemeldraak zien binnengaan. Dat staat namelijk op een plaatje naast de voordeur. Harry moet een glimlach verbijten. Denken zijn nieuwe vrienden van tovenaarsafkomst nu werkelijk dat het ze lukt om op Dreuzels te lijken?

Binnen is het huis gezellig. De woonkamer heeft een parketvloer met een groot rood kleed. Daarop staan twee zwarte leren banken vol rode en zwarte kussentjes. Aan de muur hangt een schitterend wandkleed van een gitzwarte draak op een felrode achtergrond die gouden vlammen uitblaast. Op de vensterbank staan allemaal planten die er Dreuzelachtig als een Kaaps Viooltje of geranium uitzien, maar Harry weet zeker dat geen een Kaaps viooltje bloemen heeft die tegelijk naar een vlieg happen of een geranium die zachtjes heen en weer wiegt.
Niet veel huishoudens zullen ook een snurkende blauwe rots of zachtjes zoemende paarse harige pluimen in een vaas op de tafel hebben, die wel erg veel op heen en weer zwaaiende kattenstaarten lijken.
Bij de bank, op een salontafel, staat een grote kan met limonade en een taart met een bak slagroom ernaast. De taart is bananensmaak. Harry hoopt niet dat het getoverd zou zijn, straks krijgt hij tijdens het eten een waarschuwing van professor Anderling, maar dar wijst niets gelukkig op als hij naast Charlie gaat zitten. Meteen krijgt hij een schotel toe geduwd met een enorm stuk taart vol slagroom.
Charlie en Pammy hebben een kleiner stuk, maar nemen gerust nog een 2e keer en een tijdje lang doen ze niets anders als heerlijk snoepen.
‘Heb je goed geslapen vannacht, Harry?’ Charlie schenkt hen nog eens limonade in. Hij knikt naar een jukebox in een hoek. Meteen kinkt er ‘Rock around de clock’.
‘Hee!’ Harry kijkt verontwaardigd op, ‘je mag hier niet toveren! Dan krijg je problemen!’
De twee breken in lachen uit om zijn boze gezicht. ‘Leerling tovenaars mogen dat niet, guppie,’ knikt Charlie Wemel. ‘Wij wel,’ giechelt hij en Charlie rolt bijna van de bank rolt, zo moet hij lachen om Harry’s verontwaardigde gezicht.
‘Charley treiter de arme jongen niet zo,’ vermaant de blonde heks.
Harry knikt Pammy dankbaar toe. Charlie veegt zijn lachtranen weg na een boze blik van zijn verloofde. Charlie is veel leuker om mee om te gaan als Percy bedenkt Harry. Toch kan hij er wel om lachen als hij zich herinnerde hoe plechtig Percy altijd doet.
‘Heb je nog iets gehoord? Misschien katten die vechten of zo?’ Pammy strijkt even over een dunne krab in haar hals.
‘Nee hoor,’ Harry schudt met een verlegen grijns van nee. ‘Als ik slaap kunnen ze een kanon bij me afschieten,’ haalt hij zijn schouders op, terwijl hij van zijn derde stuk taart geniet. ‘Ik hoor zelfs Dirk niet snurken.’
Charlie en Pammy kijken elkaar weer zo veelbetekenend aan, vindt Harry, maar hij zegt er maar niets van.
‘Binnenkort ben je jarig, nietwaar?’ Charlie kijkt hem vragend aan.
‘Nog 6 dagen,’ knikt Harry, ‘dan word ik 13.’
Even zijn de twee anderen stil. Harry kijkt wat verlegen rond, er is iets met zijn verjaardag beseft hij, maar wat?
‘Zo!’ Charlie klopt op de bank en vraagt, ‘wat vind je van ons huis?’
‘Prachtig,’ knikt Harry enthousiast, ‘net zo gezellig als ‘Het nest’.’
‘Echt waar?’ Charlie kijkt verrast.
‘Ach, de arme jongen,’ verzucht Pammy. ‘Hij is niet veel gewend.’ ‘Binnenkort neem ik je eens mee naar mijn huis,’ knikt ze hem toe, ‘dan kun je eindelijk…’
Ze valt stil als Charlie waarschuwend kucht.
Harry kijkt vragend aan, nu weet hij wel heel zeker dat er iets is, maar ze zeggen ze verder niets.
Ze doen hierna een spelletje wat veel op Ganzenborden lijkt, al kent vast geen een Dreuzelkind vast het spel met draakjes als pionnen. Als je af bent, verdwijnt het draakje in een wolk van vlammen. Ook moet je goed op je vingers letten, want een drakenpion kan bijten!
Het wordt kwart voor 11. Voor het huis stopt een mevrouw op de fiets. Er komt ook al iemand aan lopen. De vrouwen kijken verwachtingsvol naar binnen.
‘Oeps, tijd voor ons om te gaan Harry,’ meteen laat Charlie het spel verdwijnen. Geen drie tellen later, staat tante Petunia er ineens bij!
Harry wordt knalrood als zijn tante hem binnen ziet zitten.
Het lijkt hem meteen de hoogste tijd wordt om weer eens naar huis te gaan.
‘Kom maar zo vaak als je wilt, knul,’ zegt Charlie, als hij hem via de achterdeur eruit laat. ‘Anders kom ik je wel halen.’
‘Graag,’ verzucht Harry vanuit de grond van zijn hart.

Charlie verdwijnt naar boven, terwijl Pammy na een snel handgebaar, van haar tuinoveral, een blauw jurkje met korte mouwtjes aankrijgt.
Snel trekt ze de deur open.
Dicht bij elkaar staan er 6 nieuwsgierige buurvrouwen haar aan te staren.
‘Hallo!’ Pammy houdt de deur wijd open. ‘Wat gezellig om jullie te zien, komen jullie binnen?’
Terwijl de buurvrouwen zich voorstelen en ze elkaar de handen geven, neemt Pammy ongemerkt tante Petunia op. Zij heeft heksenbloed, net als zijzelf, maar deze vrouw heeft alle hekserij afgezworen. Pammy wil proberen daarvoor weer nieuwsgierigheid bij tante Petunia op te wekken, zodat ze voortaan aardiger tegen Harry zal zijn.
Charlie heeft haar al gewaarschuwd. Nu als de kille ogen haar ziet aankijken, is Pammy ook al bang dat deze vrouw nooit heks vriendelijk zal worden.
Mevrouw de Bruin, die Pammy Esther mag noemen, is dol enthousiast. Ze is al zoveel bezig met kruiden, kende Pammy dat kleine kruid met de ronde blaadjes en heerlijk geurende bloemen die op bijen leken?
‘Oh ja,’ knikte Pammy, ‘De kleine blauwe bij, ja, dat is heerlijk in de kippensoep.’
‘Wat denk je dan van saffraan,’ vraagt een Indische mevrouw die Julia heet. ‘Saffraan gebruik ik altijd in toverd,.. eh in thee,’ lacht Pammy. Aan het argwanende gezicht van tante Petunia begrijpt ze wel, dat ze erg voorzichtig moest zijn met wat ze zegt.
Mevrouw van Linden gebruikt alleen kruiden in potjes, maar mevrouw van Eik zweert bij Lavendel en drinkt altijd zelf geplukte Lindebloementhee.
Terwijl ze naar de achtertuin lopen, heeft Pammy in een ommezien daar zes kistjes naast elkaar getoverd met een grote verzameling kleine potjes vol frisse jonge kruiden.
‘Oh, wat prachtig,’ zeggen de dames in koor. De meesten bewonderen de gezellige achtertuin met een enorme klimop tegen de muur die een stenen beeld van een steigerende Eenhoorn net niet overwoekert. In een hoekje is een fonteintje met een beeldje van een huiself die water uit een vaas laat lopen.
Petunia’s gezicht verkoelt merkbaar meer en meer terwijl ze de bizare planten opneemt.
Pammy laat iedereen gaan zitten. Ze schenkt koffie en thee in en serveert zelfgebakken rozijnenkoekjes. Petunia wil niets, geen koekje en zeker geen kopje thee. Met haar gezicht vertrokken vol afkeuring, kijkt ze rond naar dingen die beslist niet in de Laurierstraat horen.
Als de buurvrouwen klaar zijn met hun nieuwsgierige vragen. Ze willen weten waar Pammy eerst gewoond heeft en nog veeel meer, gaat zij naar een kistje en neemt er een potje kruiden uit. ‘Kijk, dit is Rosemarijn, legde ze uit, je kunt er heerlijk lamsvlees mee braden, maar het ruikt ook heerlijk tussen het wasgoed en is prima voor zalfjes tegen een snel verouderde huid of brandwonden.’
De andere dames knikken enthousiast. Tante Petunia zegt nauwelijks iets en neemt met zichtbare tegenzin het kistje met kruiden aan.
‘Als u deze kruiden in de grond plaats, zult u snel resultaat krijgen,’ belooft Pammy. ‘Volgende week zal ik samen met u iets extra’s lekker gaan koken.’
De buurvrouwen gaan weer.
Pammy ziet, als ze de deur net achter de laatste buurvrouw dicht doet, een grote vleermuis de trap omlaag vliegen.
‘Charlie!’ Ze zegt het vermanend, maar de vleermuis wordt al weer gewoon terwijl hij de huiskamer inloopt en Charlie kijkt grijnzend naar haar om.
Pammy haalde opgelucht adem omdat Petunia het niet gezien heeft.

Harry lukte het stiekem een paar keer langs te komen bij zijn nieuwe overburen. Dan breekt de ochtend van de 31ste juli aan.
Hij wordt wakker van Hedwig, want ze zit luid krassend op zijn hoofdkussen en pikt in zijn haar. Op de bedrand zitten nog vijf uilen en er hipt tussen hen in een fladderend krassend verenbolletje heen en weer. Op zijn voeteneind ligt een stapel pakjes.
‘Yee! Het is zover, ik ben jarig en ik heb cadeautjes,’ roept Harry blij uit en begroet de uilen. ‘Hallo koe. Goedemorgen Hedwig.’ Harry zet snel zijn bril op en gaat omhoog zitten, ‘wat heerlijk om jullie te zien!
Beleefd geeft hij alle uilen een aai over het kopje en bedankt ze voor de post brengen. Koe pikte hem al piepend in zijn hand. Hedwig grijpt even zijn vinger beet. De andere uilen vliegen, na zijn begroeting, weer weg.
Hedwig neemt pas daarna waardig plaats op de rand en schikt haar veren.
Koe springt met een jubelkreetje op en begint als een dolle rond te vliegen. Daarbij blijft het kleine uiltje triomfantelijke geluidjes maken, dolblij om zijn plicht te hebben gedaan.
Krassend vliegt een grote zwarte vogel door het raam naar binnen. Het is een Raaf. In zijn bek heeft hij een opgerold papier wat hij achteloos op zijn schoot
laat vallen. De vogel vliegt net zo snel weer weg.
‘Goh, van wie zou dat nu kunnen zijn?’ Harry krijgt anders alleen maar post per uil en rolt het groezelige papier snel open. Het is aan een kant helemaal zwart, alsof het in brand heeft gestaan. Het zit vol met zwarte vlekken, maar wat erop staat maakt hem blij.

Hallo Harry,
Hartelijk gefeliciteerd met je verjaardag.
Vriendelijke groeten van,
Professor Remus Lupos,
Bode Gnoom, leveranciers van
Roerattributen en ketels.

Professor Lupos heeft dus een baantje. Het gaat dus vast weer goed met hem, wat een opluchting. Harry voelde zich er nog altijd schuldig om, dat door hem Sneep er achter is gekomen dat professor Lupos een Weerwolf is. Zonder professor Lupos is het les krijgen in, ‘verweer tegen zwarte toverkunsten’, niets meer aan.
Hij legt de brief weg. Harry’s ogen zakken omlaag naar wat er verder nog op zijn
bed ligt. ‘Ooh wauw,’ verzucht hij. Kriskras liggen er overal op zijn bed pakjes en brieven. Daarbij is een super grote envelop.
‘Hartelijk gefeliciteerd, Harry’ Dit zegt hij niet zelf, maar leest het op van de grote oranje envelop die hij op pakt. Het voelt zwaar aan? Misschien zitten er een boel cadeautjes in?
Nu pas merkt hij dat naast zijn bed ook nog een enorm pak staat, van top tot teen ingepakt in bruin pakpapier. ‘Wauw!’ Harry glijdt verbaasd uit bed en loopt er naar toe. Zo’n groot cadeau heeft hij nog nooit gezien, laat staan er een gekregen.
Het pak is anderhalve meter bij anderhalve meter en bijna 2 meter hoog.
Harry rukt snel het bruine pakpapier weg en voelt zijn vingers langs iets hards gaan. Hij voelt ijzer? Hij ziet dunne spijlen? ‘Wat is dat nu?’ Verbaasd rukt hij het laatste papier weg en ziet dan pas dat het een kooi is. Een enorme grote ruime kooi.
‘Man, dat is pas machtig,’ roept hij uit.’ ‘Hedwig!’ Harry roept zijn uil opgewonden, ‘Hedwig, kom eens kijken?’
De mooie witte sneeuwuil had net haar kopje onder de vleugel gestoken voor een dutje en knippert slaperig met haar grote gele ogen. Als ze de kooi ziet, maakt ze een verbaasd geluidje.
‘Is het niet prachtig? Harry knielt neer en doet de grote deur open, terwijl Hedwig eraan komt vliegen en bovenop de kooi landt. Met schuins kopje bekijkt ze de kooi. Dan weer met haar linker oog knipogend, dan weer met haar rechter.
Maar Hedwig is niet blij? Ze maakt een krassend geluid en vliegt snel van de kooi weg!
Harry begrijpt daar niets van. Dit is toch de mooiste kooi voor een uil die hij ooit heeft gezien!
Er ligt helder wit zand op de bodem. In het midden staat een boom met grote takken en er hangen twee grote bakken voor water en voer er onder. In de ene bak zitten een soort nootjes die er heerlijk uitzien. Die nootjes zijn vast als snoepjes voor uilen bedoeld. Harry blijft er maar vanaf, straks is het gestampte muis in een krokant laagje!
Hedwig klautert haar eigen kleine roestige kooi in en draait de grote kooi de rug toe.

‘Doe niet zo raar?’ vind je die kooi niet prachtig? Harry snapt Hedwigs reactie niet, maar laat het maar. Ze moet er vast alleen maar even aan wennen.
‘En is dit is nog maar één van mijn cadeautjes,’ lacht Harry. Hij schuift de grote kooi in een hoek. Daarbij struikelt hij bijna over de flarden inpakpapier.
‘Oh ja,’ krabt Harry zich achter zijn oor. ‘Van wie heb ik die kooi eigenlijk gehad?’ Hij begint meteen het papier te onderzoeken en bekijkt zelfs de kooi, maar nergens is er een kaartje met de afzender.
‘Vreemd, maar misschien zijn ze het gewoon vergeten,’ mompelt hij. ‘Ik hoor het later wel. Maar wie heeft mij die kooi gegeven? Hagrid? Hij is gek op dieren of Hermelien? Ze weet dat ik dol op mijn uil ben. Ron dan? Nee, dat kan hij niet eens betalen? ‘Nou ja, wat maakt het uit.’ Harry bekijkt de kooi tevreden. ‘Man, wat een cool cadeau en ik heb er nog meer!’ Met een grijns springt Harry naar zijn bed en plofte erop neer. Hij aarzel over welk pakje hij nu open zal maken.
Onverwachts, met een harde plof, valt er op zijn bed een zwaar gewicht waardoor het luid kraakt.
Snel wrijft Harry zijn ogen uit. Als hij nog eens kijkt, knipperen koplamp groene ogen vriendelijk. ‘Hallo Parnassus, ikke zo blij je weer eens te zien. Ennn, hartelijk gefeliciteerd.’ Dobby steekt hem een klein groen envelopje toe.
Harry heeft moeite om niet in lachen uit te barsten. Dobby blijft die vreemde naam gebruiken. Het klinkt zo grappig.
‘Goh Dobby, ik vind het ook leuk om je weer te zien,’ zegt Harry vrolijk en trekt zijn benen snel terug, want het voelt wel maf en ook wel erg zwaar om ineens een Elf op je te hebben zitten. Harry heeft moeite om ook niet weer met zijn ogen te knipperen. Dobby heeft al enorme grote groene ogen, een lange potloodvormige neus en grote oren. Op zijn kale hoofd heeft hij nu een rieten vissershoedje met badges in allerlei kleuren en vormen.
“Red het regenwoud, Stop de walvisjacht. Alle huiselven vrij. Maar ook een paar badges S.H.I.T.” van Hermelien.
Daarbij draagt de Elf een bloes met paarse, oranje en gele palmboompjes, een oranje broek en twee verschillende sokken. Een knalgele en rode met witte sterretjes maakt zijn kakelbonte verschijning compleet.
‘Dank je wel, Dobby,’ zegt hij en Harry strekte zijn hand uit.
‘Ooh? De Elf kijkt er verrast naar. ‘De grote Parnasus Dolferus wil mijn hand vast houd?’ Weer hoort Harry dat Dobby zijn naam zo raar uitspreekt, maar hij is jarig. De huiself brengt hem heel aardig een cadeautje en hij wil er niet meteen om vragen.
‘Ja, je geeft me toch een cadeautje? Dan bedank ik er voor, dat doen wij zo. Geef me je hand maar.’
Dobby steekt zijn hand toe en Harry pakt die zachtjes beet. De hand van Dobby voelt warm en wat rubberachtig aan. Twee keer schudt hij en zegt plechtig, ‘dank je wel.’ De grote groene ogen van de huiself bekijken zijn losgelaten hand vol verwondering.
Harry kijkt juist naar het kleine envelopje, wat kan daar in zitten? Het was vast niet veel. De huiself is nu eenmaal niet rijk, misschien een zelfgemaakt kaartje of zo. Harry is er toch blij mee en kijkt Dobby enthousiast aan. Het is hartstikke leuk dat er zomaar iemand op zijn verjaardag is gekomen.
Jammer dat ik geen gebak of lekkere limonade heb. Mocht ik nou maar toveren, net als Pammy, bedenkt Harry teleurgesteld.
Harry heeft nog nooit bezoek op zijn verjaardag gekregen. Hij vind het erg jammer zijn gast niets aan te kunnen bieden. Zal hij stiekem naar beneden gaan en proberen iets uit de koelkast te pakken?
‘Doe open?’ Dobby kijkt hem verwachtingsvol aan.

Harry maakt het envelopje open. Hij knijpt verschrikt zijn ogen even dicht, want er springen tientallen gouden vonkjes te voorschijn.
Hij doet zijn ogen weer open en ziet de fonkelende gouden sterretjes om hem neer dansen. Verrast lacht hij, het is net klein vuurwerk.
Daarna bekijkt hij het kaartje.
“Hartelijk gefeliciteerd,”
Hier is uw toestemming voor uw eigen huiself.
‘Toestemming voor een huiself?’ Verbaasd draaide Harry het, ineens weer blanco groene kaartje, heen en weer.
Dobby straalt. ‘Ikke heb bond voor Elfentovenarij gevraagd en toestemming gekreeg, Parnassus. Voortaan ik jouw huiself en, en,’ Dobby kijkt fronsend rond. ‘Ikke zie al Parnassus, huiself is hier hoognodig.’
‘Ja maar, Dobby?’ Harry wil net vertellen dat de Duffelingen vast geen huiself zouden willen hebben, maar ineens is het net alsof er een tornado door zijn kamer gaat. Het vergeelde behang wordt van groezelig, knalblauw! De gebarsten verf op de deuren en kozijnen beginnen als nieuw te glanzen en kleuren oranje.
Zijn oude stoel en tafel glanzen als opgepoetst en het hout wordt rood.
De kleine roestige reiskooi van de slapende sneeuwuil glimt als nieuw en de vuilniszak met mest van Hedwig is verdwenen.
‘Oh jee, Dobby?’ Harry kijkt verschrikt rond. Hij wou dat hij een zonebril had. Zoveel kleur is hij niet gewend.
‘Ja meester?’ De kleine huiself kijkt hem afwachtend aan.
‘Toe nou Dobby, noem me alsjeblieft geen meester, wil je.’ Harry wordt er rood en verlegen van.
‘Nee meester?’ Dobby maakt beleefd een buiging. ‘Hoe zal ik de meester dan noemen?’
Oh gatsie, toch zeker geen meester,’ Harry wordt er helemaal rood en warm van.
‘Hoe kom je toch bij die rare naam, Parnassus?’
‘Vind meester Parnassus raar? Dobby vind Harry zo saai klinken. Parnassus Dolferus klinkt toch veel mooier?’
De kleine huiself lacht stralend, maar als hij ziet dat Harry niet meelacht betrekt zijn gezicht. ‘Wil meester mij niet als huiself? Zal Dobby maar weggaan en moet een andere huiself komen? Dobby begrijpt het wel. Hij heeft eerste meester belogen en bedrogen. Dobby buigt zijn hoofd diep en zijn schoudertjes schokken ineens van heftige snikken.
‘Stoute Dobby!’ De kleine huiself wil naar voren rennen met zijn hoofd gebogen naar de hoek van zijn bureau. Snel grijpt Harry Dobby bij zijn kraag.
De kleine huiself snikt wanhopig en kijkt hem verdrietig aan. ‘Waarom wil Harry mij niet als huiself? Is Dobby zo slecht? Zal Dobby maar weer weggaan?’
Harry zucht diep. Hij snapt wel dat hij niets anders kan. Troostend grijpt hij Dobby bij zijn schouders beet. ‘Dobby, ik vind het erg lief dat je mij een andere naam wilt geven, maar mijn ouders hebben mij Harry genoemd. Je begrijpt toch wel dat ik dan niet anders wil heten?’
Harry is erg blij met deze uitvlucht en dat Dobby knikt.
‘Hoe zal ik de meester dan noemen,’ vraagt de kleine huiself aarzelend.
‘Nou eh, noem me maar vriend, we zijn toch vrienden? Vrienden noemen elkaar geen meester. Noem me maar gewoon, Harry wil je?’
‘Harry noemt me vriend! Ik mag Harry, Harry noemen!’ Dobby springt op het bed eb begint meteen, als een dolle op en neer te springen. Dat maakt een heleboel bonkende herrie en daarbij joelt hij het uit!
‘Ss! Stil! Zachtjes! Ik wil niet dat de anderen het horen!’ Harry vindt het naar zo te moeten liegen. ‘Ik wil dat je zachtjes mogelijk doet begrepen? Je bent mijn huiself, anders moet je voor hun gaan werken.’ Harry wijst omlaag, ‘en dat wil ik niet. Geschrokken kijkt hij om, hoort hij nu iets bij de deur?
‘Natuurlijk mees;, eh Harry. Natuurlijk ikke stil zijn.’ Dobby kijkt hem afwachtend aan. ‘Wat zullen we gaan doen?’

Harry kijkt weer om naar de deur, hoort hij daar nou iets? Maar nee, het blijft gelukkig verder stil. Snel springt hij van zijn bed en gaat naar zijn kist. Tussen zijn spulletjes liggen de sokjes met de Paaskuikentjes erop.
Hij houdt ze op de rug terwijl hij zijn huiself aankijkt ‘Dobby, weet je.’ Harry slikte, Hij wil liever zeggen dat hij geen huiself nodig heeft, maar de Elf kijkt hem zo blij aan. Hij wil hem geen verdriet doen. ‘Ik weet niet wanneer jij jarig bent, Dobby, maar ik heb dit voor jou gekocht. Hier,’ hij steekt de sokjes snel toe.
Dobby heeft al zulke grote groene ogen, maar zodra hij de sokjes ziet, worden zijn ogen nog groter tot ze bijna uitpuilen’.
Dobby begint weer te huilen. ‘Goede nobele Harry, jij heb aan mijn jaardag gedacht.’ Dobby snikt gelukkig maar even. Blij lachend neemt de Huiself de sokjes aan, maar schudde daarna droevig zijn hoofd. ‘Zij heef je alweer twee dezelfde verkocht,’ zegt hij vol medelijden. ‘Maak jou geen zorg, Harry. Voortaan Dobby bij je als jij inkoop gaat doen. Zij zullen je niet meer bedriegen. Weet je wat, als jij Parnassus niet mooi vind, maak ik er Parry van, goed?’
Harry kan niet anders als knikken, want Dobby lacht zo vriendelijk.
Dobby gaat zitten trekt de kakelbonte sokken uit. Zijn voeten zijn heel lang en smal met 4 grote klauwachtige tenen. Met moeite wrikt de Elf de kindersokjes aan twee van zijn tenen.
Ze zijn eigenlijk veel te klein en hij krijgt ze maar voor de helft aan, maar Dobby kijkt Harry goedmoedig aan. Vast van plan hem te danken voor zijn cadeautje terwijl hij het eigenlijk dom vind, aan zijn voeten dezelfde sokken te dragen.
De sokken groeien vanzelf een stel maten groter tot ze passen.
‘Ikke vin dees sokken heel mooi, Parry, weet jij wat? Dobby denk deze sok mooier bij deze ene;’ Dobby wees naar de linkse gele sok en daarna verdwijnt hij.
Harry staart naar het niets en krabt zich achter zijn oor.
Benauwd kijkt hij om zich heen. Alle lolly’s op een rijtje. Dobby zijn huiself. Wat zullen zijn oom en tante daar van zeggen? Harry weet nu al, als ome Herman en tante Petunia weten dat de kleine huiself kan toveren. Dat ze hem meteen om van alles zullen vragen. Nee, niet eens beleefd vragen, maar eisen!

Zwetend kijkt Harry rond. Alles in zijn kamer is van het stralendste blauw, paars, oranje en rood. Gelukkig komen zijn oom en tante niet binnen om hem te feliciteren. Als iemand hen dat voor zou stellen, zouden ze diegene vast hard uitlachen. Ineens valt hem iets op. Zijn deur staat op een grote kier en daardoor glinsteren nieuwsgierige ogen!
Dirk ziet dat hij betrapt is en stampt naar binnen.
‘Dat ga ik aan mijn ouders zeggen,’ zegt hij vals grijnzend! ‘Ik wil ál je pakjes of ik ga pa en ma zeggen dat jij dat gekke groene beest hier had. Wat een stomme sukkel. Hah,’ maakte Dirk een minachtend geluid. ‘Parry! Dat klinkt zo stom!’
‘Dobby is geen beest!’ Harry balde zijn vuisten, hij nadert Dirk vol woede, ‘hoe durf je dat te zeggen! Dobby is een Huiself!’
‘Ooh, oh ja! Ik, ik!’ Dirk wil vast nog een heleboel gemene dingen zeggen, maar zijn mond valt ineens open en hij staart hem vol schrik aan. Harry voelt zijn ogen ook al groot worden, Dirk zijn oren? Zijn oren worden steeds groter en groter? Zijn oren krijgen een punt en gaan hangen! Daardoor lijken ze op? Ze lijken sprekend op varkensoren!
(De jongens hebben het kleine zwarte poesje niet opgemerkt dat buiten op Harry’s vensterbank zit en nu tevreden knikt.)
‘Mam! Mammie!’ Dirk bedekt zijn oren, maar die blijven nog steeds doorgroeien en bevend staart hij hem aan! ‘Help?’
‘Heb je nou je zin!’ Harry maakt er meteen gebruik van. ‘Als jij het waagt ook maar iets aan je ouders te zeggen van Dobby, verander je helemaal in een varken! Als je dat maar weet!’
Dirk begint te trillen en zijn handen glijden naar zijn dikke achterste. Hij heeft nooit vergeten om ooit een varkenstaart te hebben gehad. Nu krijgt hij zelfs al varkensoren! De dikke jongen kruipt angstig tegen de muur aan en grijpt jammerend zijn enorme oren beet.
‘Net goed,’ zegt Harry tevreden, ‘en je krijgt niks van mijn pakjes! Weg jij!’ Harry rukt zijn deur wijd open en wijst bevelend, ‘eruit!’
De varkensoren kunnen blijkbaar niet meer groter groeien. Ze ploffen zomaar op de grond! Dirk staart ernaar en de oren verdwijnen, met een phoef in het niets! ‘D,dat ge,gebeurde gisteren ook al,’ stamelt Dirk terwijl hij doodsbang achteruit deinst.
‘Net goed,’ knikt Harry grimmig, ‘en nou mijn kamer uit!’
Dirk waggelt snel achteruit. ‘Mijn mama en pappa zeggen dat jij iets ergs hebt gedaan met tante Margot,’ zegt hij schril. ‘Dat je ons dat erge ook aan kan doen maar wacht maar. ‘Als jij mijn mamma iets durft aan te doen, geef ik je een dreun op je neus!’ Dirk schuifelt snel de kamer uit en Harry doet net zo snel de deur dicht.
‘Pff’, opgelucht leunt hij tegen het hout. ‘Die stomme Dirk, nu krijgt steeds varkensoren als hij mij pest! Man, dat is zo cool! Maar wie heeft dat zo getoverd?’ Er komt nog steeds geen uil om mij te waarschuwen. Dus ik tover dat niet, maar wie dan? Misschien Charlie en Pammy? Zij mogen wel toveren.
Harry gaat naar zijn raam en kijkt erdoor. (Het zwarte katje is al weggesprongen.)
Weer kan hij zijn nieuwe overburen niet zien, maar hun woonkamer ziet het er gezellig uit met de vensterbank vol fleurige plantjes.

Harry kijkt naar zijn bed en zijn bezorgde grijns veranderd in een blijde. Daar liggen immers de rest van zijn pakjes. Hij is te blij met zijn cadeautjes om zich druk te maken om het gezoem van een groot insect bij zijn raam, dat naar binnen vliegt. De tor heeft bij de ogen paarsachtige vlekjes in de vorm van een bril.
Hij gaat niet eens kijken of het misschien een wesp is. Anders had hij kunnen zien dat Hedwig, heftig pikkend, meteen achter de grote groene tor aantrippelt.
De grote tor verbergt zich onder een hoekje gordijn.
Hedwig vliegt teleurgesteld terug naar haar kooi.
Meteen komt de tor weer vanonder het gordijn vandaan en haar ogen staren strak naar Harry.
Lachend ploft de jonge tovenaar op zijn bed. Er liggen nog een boel pakjes.
Van Ron, Hermelien en Hagrid krijgt hij altijd al cadeautjes, maar er is ook een pakje bij van George en Fred Wemel. Hij ziet zelfs de al bekende envelop met het wapen van Zweinstein liggen. Dat is vast zijn boekenlijst voor het komende jaar.
‘Oh wauw, oh wauw!’ Harry wipt op en neer vol. ‘Ik ben jarig en kijk eens wat een boel cadeautjes?’
Verheugd pakt hij de grote oranje envelop op en zoekt naar een afzender, maar er staat niets op? Er is maar een oplossing en snel maakt hij de flap los. Hij keert de envelop om, zodat de inhoud eruit val. Met een plof ziet hij een kleurig groen poppetje neerkomen.
‘Hehe!’ Een klein kaboutertje klautert overeind en klopt zijn knieën af. Daarna rekt hij zich uit, ‘dat duurde lang’ moppert hij. ‘Wil je voortaan je envelop sneller openmaken?’ Het kaboutertje kijkt hem boos aan.
‘Het spijt me,’ mompelt Harry verbaasd, ‘maar wie bent u?’
‘Mijn naam is Hoth,’ knikt het kleine mannetje. ‘Ik ben jouw wegwijzer.’
‘Een, een wat?’ Harry wrijft zijn ogen uit.
‘Een wegwijzer,’ zegt Hoth ongedurig en stampvoet ongeduldig. ‘Kom op, open nu eindelijk de brochure, wil je?’ Hoth is nog geen twee vingers groot. Hij heeft een groen puntmutsje, lange zwarte baard en draagt een donkergroen pakje met zwarte laarsjes.

‘Openmaken? Graag!’ Harry trek opgetogen een dik pak uit de envelop. Hij ziet een dik pak papier met wel 7 flappen op elkaar. Voorzichtig vouwt hij de flappen open en zie op het grote witte papier in goud, zilver en blauw een prachtige tekening. Er verschijnt een stippellijn met een groot rood kruis, daardoor als een ingewikkelde wegenkaart.
Bovenaan is een prachtig wapen. In een rood schild staan twee gouden draken met wijde opengesperde bekken en geheven klauwen met de ruggen naar elkaar toe op een derde draak, merkbaar dood. Onder het schild staat,
“KASTEEL DRIEDRAKEN.”
Harry begrijp er niets van. Wie stuurt hem deze prachtige tekening?
Op de kaart ligt een klein groezelig papiertje. Hij pakt dat op. Daarbij raakt zijn hand toevallig de kaart aan. ‘Oh wauw!’ Beduusd ziet hij het witte papier kleur krijgen en tot leven komen. Uit het niets rijst een prachtig kasteel omhoog met 6 torens waaraan kleurige banieren hangen. Er verschijnt een schild met;
Kasteel driedraken. Een knipperende pijl wijst voor de duidelijkheid.
Harry bekijkt het kaartje. Raak aan en zie’, is alles wat er staat.
Harry buigt naar voren en raakt een getekende boom aan. Meteen
Verijst er een mini bos. Wind ruist door de bladeren en vogeltjes zingen vrolijk.
Zijn hand raakt een kronkelende lijn aan. Langs het kasteel stroomt een rivier. Er springen grote vissen op en het opspattende water raakt zijn gezicht!
Achter de rug van Harry kruipt de tor steeds meer dichterbij. Ze kijkt aandachtig toe. Ergens onder de tor komt een piepklein fototoestelletje te voorschijn die op begint te fitsen.
Harry veegt zijn bril droog, hijn staart vol bewondering naar het dimensionale kasteel.

‘Goed,’ Hoth stapt op de kaart en zet de handen in zijn zij. Daarna wijst hij met een hand sierlijk naar voren. ‘Aanschouw het prachtige kasteel van het roemruchtige geslacht van het huis Driedraken.’
Harry vergeet verder te luisteren. als op een grasveldje naast het kasteel in een houten arena een toernooi bezig is. Piepkleine toeschouwers op banken juichen terwijl twee kleine ridders op minuscule paarden op elkaar inrijden!
‘Hee!’ Hoth stapt van de kaart af en trekt aan zijn mouw, ‘moet je wel luisteren hoor!
‘Ja, ja, ik luister,’ knikt Harry terwijl hij aandachtig naar het toernooi staart.
Met zijn ogen aan de duellerende mini ridders gekluisterd, hoort hij vaag de beschrijving van de omgeving van het kasteel en het dorpje Driehuizen. ‘Een graag gezien inwoner is Aledias Suff,’ legt Hoth uit, ‘hij is een beroemde tovenaar, geëerd door de tover wikschaar en beroemd voor zijn fantastische recepten voor toverdranken. O.a. tegen weerwolverij en vampierisme. ’
‘Oh, oh ja,’ mompelt hij afwezig, want Harry kijkt zijn ogen uit. Naar het woud en de snelstromende rivier met springende vissen. Hij ziet overal mini heksen en tovenaars van het kasteel naar het dorpje lopen. Op bankjes in een mooi park zitten of wandelen door het bos, terwijl ze kruiden plukken.
Ineens ziet hij een rode gloed. Helemaal achteraan is een gebergte waar uit een grote grot loeiende vlammen komen!
‘Oh ja!’ Hoth wandelt er snel heen. ‘Dit is het Drie drakengebergte. Hier is de bekende smederij van de gnomen van Gnaliaan. Zij maken o.a. kookpotten, gouden bekers en serviesgoed voor Zweinstein, de bekende school voor beginnende tovenaars en heksen.’
‘He, wat?’ Harry rukt met moeite zijn ogen van de kaart af, als hij dat hoort. Nu pas beseft hij nog steeds het kleine opgevouwen papiertje vast te houden, want er klinkt ineens een melodietje. Happy birthday to you.
Hoth beent naar een groot meer en wijst naar een stel blonde hoofden die er dobberen. ‘De mooiste waterdames die u zich maar voor kunt stellen.’
Het kaboutertje strijkt over zijn lange zwarte baard en zwaait de meerminnen vrolijk toe.

Harry is niet geïnteresseerd in meerminnen. Hij leest nieuwe tekst die op het briefje verschijnt.

Hartelijk gefeliciteerd, Harry!
Open je pakje,
Je peetvader, Sirius.

Verbaasd leest Harry die zinnetjes. Hij voelt zijn wangen warm worden. Het is Sirius, zijn peetvader, die hem dat pakje laatst gestuurd heeft!
Voor Harry is het idee om iemand anders te kennen als zijn vervelende oom Herman, tante Petunia en neef Dirk een zalig denkbeeld.
Hoth is verdiept in een gesprek met de meerminnetjes en buigt lachend naar hen over.
Harry rent naar zijn kist en rukt het open. Hij was het pakje helemaal vergeten door alle andere cadeautjes. Nu mag hij het eindelijk open maken! Harry ploft op zijn bed neer, waarbij de kaart een aardbeving ondergaat. Hoth wankelt, met zwaaiende armen, heen en weer. Hij valt in het water! De zeemeerminnen duiken hem lachend achterna!
Snel rukt Harry het papier weg en ziet een kartonnen doosje. Wat zou er inzitten? verbaasd rammelt hij er mee naast zijn oor. ‘Voorzichtig nou,’ maant de jongen zich zelf, ‘straks is het breekbaar!’
Snel trekt hij het doosje open en staart erin, meteen vaagt zijn blijde grijns weg.
‘Wat is dat nu? Dat is een meisjesding?’ Harry pakte een koperen armband uit het doosje en bekijkt het fronsend. Hij laat het doosje vallen.
‘Nou zeg,’ Harry is vreselijk teleurgesteld. Al die tijd had hij zich de mooiste dingen voorgesteld over de inhoud van het geheimzinnige doosje. En, en nou krijg hij een armband?
‘Wat moet ik nou met een armband?’ Fronsend bekijkt de jonge leerling tovenaar zijn geschenk. Het koper, ziet er dof en afgesleten uit en er zitten vage afbeeldingen op.
‘Ik denk niet dat een meisje het leuk zou vinden om het te dragen,’ zegt Harry somber. De koperen band voelt zwaar aan.
Harry kijkt omlaag naar het doosje. Hij voelt zich zo teleurgesteld over dit cadeau, maar buigt verrast naar voren. Uit het doosje steekt een stuk papier, dat zo strak op de bodem gedrukt is, dat het zelf de bodem leek. Toen hij het doosje had laten vallen, is het papier omhoog gekomen.
Wacht maar, dat is vast van Sirius om te zeggen dat de armband een grapje is, bedenkt Harry opgelucht. Of Sirius heeft geen geld en kan me niet anders als dit geven.
Harry vouwt het gelige perkament open. Dan ziet hij iets wat er plechtig uitziet. Bovenaan staat het mooie wapen van Driedraken, eronder enkele zinnen, zwierig getekend.

Aanmelding voor Harry Potter en toverbeest,
7 overnachtingen met ontbijt;
te kasteel Driedraken.

Daaronder is in dezelfde krachtige blokletters geschreven. ‘Doe de armband om.’
Harry kijkt om als hij lachen hoort.
Achter hem wordt Hoth door de meerminnen onder water getrokken.
Zo erg vindt de kabouter het water blijkbaar niet, want hij lacht erom.
Harry voelt zijn hart bonken. Leest hij dit wel goed? 7 overnachtingen voor mij met, met een toverbeest?
Terwijl hij aan het prachtige kasteel Driedraken denkt en nu weet dat hij 7 overnachtingen krijgt, begint Harry te lachen. Dit is zo cool. Eindelijk weg bij de zijn saaie familie. Hij mag 7 nachtjes slapen in een prachtig groot kasteel waar echte ridders toernooien houden. Harry knijpt zich toch maar even.
‘Auw!’ Nee, hij droomt echt niet.
‘Maar wat moet ik hier mee?’ De koperen armband is nog steeds even zwaar en hij bekijkt het verbaasd. Er verschijnt tekst op. Doe mij om.
‘Ik moet de armband om doen?’ Harry snapt er nog steeds niks van. Zijn peetvader wil graag dat hij een meisjesding draagt? is er misschien nog iets anders met de armband aan de hand? Wacht eens, ach dat is het! Die armband is vast een viavra.
Harry denkt meteen niet meer aan de andere pakjes of zelfs maar om zich aan te kleden. In zijn rode pyjama met het wapen van Zweinstein op de borst, schuift hij de armband om zijn pols.
De jonge knul voelt alles om hem heen rondraaien, tot een krachtige ruk hem uit zijn kamer voert. Inderdaad, of de armband een viavra is, bedenkt Harry. Dan is hij waar hij ook wezen moet zijn. Hij wankelt van de schok als zijn blote voeten weer grond raken.
‘Hallo en hartelijk gefeliciteerd!’
Harry hoort de vertrouwde lage stem, terwijl een stevige omhelzing hem laat duizelen. De muffe lucht van natte hond walmt om hem heen. Dat laat hem lachend opkijken. Daar staat Sirius! Zijn peetvader grijpt zijn schouders stevig beet. ‘Hartelijk gefeliciteerd,’ grinnikt hij weer.

Nu hij niet langer meer in Azkaban onder invloed van de Dementors is, ziet Sirius er een stuk beter uit. Zijn zwarte haren zijn kort geknipt en dat maakt hem jaren jonger. Zijn wangen zijn niet langer bleek en ingevallen, maar hebben een gezonde bruine kleur. Zijn peetvader heeft zelfs schone zware kleren aan.
‘Hallo Sirius,’ Harry grijpt zijn hand en schudt die wild op en neer, ‘wat een heerlijke verrassing. Ik ben vreselijk blij met je cadeautje.’ Harry heeft in de andere hand het document nog vast. Sirius pakt het snel.
‘Gelukkig, ik vergat je te vragen het mee te nemen. Zonder komen we het kasteel niet in, maar nu is alles goed.’ Tevreden neemt de faunaat hem op, ‘heb je er zin in?’
Harry herinnert zich wat er op het document stond. 7 overnachtingen met toverbeest. Wie het toverbeest is, hoeft hij nu niet meer te vragen, maar nu pas herinnerde hij zich nog zijn pyjama aan te hebben.
‘Ik eh,’ hij plukt aan de kraag, ‘ik heb alleen dit aan.’
‘Ja, het kwam als een verrassing, hé,’ Sirius breekt in hartelijk lachen uit.
Hij houd er erg echt van grapjes te maken, beseft Harry, net als zijn vader vroeger. Hij kan zich hun twee goed voorstellen. Van zijn leeftijd terwijl ze steeds grappen uithaalden. Net als George en Fred Wemel, de oudere broers van Ron.
‘Het is fantastisch! Bedankt!’ Nu grijpt Harry Sirius beet en voelt verheugd zijn sterke armen om zich heen.
Zo zou het voelen als zijn vader hem zou omhelzen, weet hij en knippert als tranen in zijn ogen springen. Hij probeert net te doen of zijn bril scheef zit, terwijl hij snel wat tranen weg wrijft, maar Sirius ziet het toch.
‘Ga maar even terug, knul en pak een koffertje in,’ knikt Sirius vriendelijk. ‘Ik wacht hier wel.’ Hij wijst naar een geriefelijke boomstam.
Harry merkt nu pas dat ze in een bos zijn. Wind ruiste door de boomtoppen en vogeltjes zingen vrolijk om hun heen. Dat vogelgefluit klinkt hem bekend.
‘Waar zijn we, Sirius?’ Verbaasd kijkt Harry rond.
‘Kijk,’ zijn peetvader wijst achter hen, ‘daar is kasteel Driedraken.’
Tussen de boomtoppen door ziet Harry grote torens.
‘Zo dichtbij? Maar?’ Angstig kijkt de jongen rond. Harry is niet vergeten dat Sirius Zwarts in groot gevaar kan zijn. Hij is immers nog steeds een gezochte ontsnapte misdadiger en staat bovenaan de wachtlijst voor, ‘de kus van de Dementors.’ Sirius is in groot gevaar door zich zomaar als mens te laten zien.

‘Wees maar niet ban.,’ Zijn peetvader laat zich op handen en knieën vallen en ineens staat er een grote zwarte hond voor de jonge knul. De hond gaat naar de boomstam. Springt erop en languit liggen, net als een Anubis.
‘Maar?’ Verward bekijkt Harry armband, ‘terug gaan? Hoe doe ik dat, Sirius?’ Harry wordt er rood van.
De hond knipoogt tegen hem. Sirius wordt weer zichzelf. ‘Doe de armband steeds aan je andere pols, zo kun je heen en terug reizen. Het is een hele krachtige viavra. Je zult er nog lang plezier van hebben als je weer zin heb in vakantie.’

‘Geweldig.’ Harry schuift de armband van zijn rechterpols. ‘Tot zo,’ grijnst hij opgewekt.
‘Haast je maar niet jongen, de reis duurt nooit langer dan 3 seconden. En het mooiste,’ zijn peetvader grinnikte. ‘Voor je familie zal het zijn of er nog geen 10 minuten verstreken zijn. Het kost je helemaal geen tijd!’
‘Echt niet?’ De jongen kijkt de grote zwarte hond vol opluchting aan. Hij heeft er al enorm op tegen gezien om ome Herman om een week vrij te vragen. Snel doet hij de armband aan zijn linker pols.
‘Hoera! Hoera! Hoera!’ Harry staat weer in zijn kamertje.
Jubelend springt hij op en neer. ‘Er is er een jarig hoera! Hoera! Dat kun je wel zien, dat ben, IK!!!’ Luidkeels lachend stoot hij zijn armen de lucht in.
‘Boy oh boy!’ Harry houdt op met springen. ‘Dit wordt de beste verjaardag ooit!
7 dagen met Sirius!’
Zijn ogen vallen op de andere pakjes en lachend springt hij op zijn bed. De kaart van het kasteel de Driedraken is weer gewoon een stuk papier geworden met het wapen, ziet Harry. Trouwens, waar was het kaboutertje gebleven? Hoth is ook al nergens meer te zien.
Nou ja, de kleine wegwijzer heeft diens taak gedaan. Of zouden de meerminnen hem verdronken hebben?

Maar even maakt hij zich zorgen om de kleine kabouter. Harry houdt op met lachen als alle muren om hem heen van blauw, onverwachts een oogverblindende knalpaarse kleur krijgen!
‘Oh help?’ Harry kijkt verschrikt rond. Het paars verandert net zo snel in afgrijselijk fel lichtgroen. Daarna wordt het smerig poepgeel bruin en dan weer bloedrood!
Harry slikt. Als ome Herman of tante Petunia dit zullen zien? Dan zijn alle rapen pas echt gaar!
‘Vinnie rood mooi, Parry?’ Dobby ploft naast hem neer en kijkt tevreden rond.
‘Rood?’ Harry schudt snel van nee, ‘ik houd niet zo van rood,’ probeert hij beleefd te blijven.
‘Dobby ook niet,’ grinnikt de Elf. De muren kleurden weer blauw. Alleen is zijn plafond nu paars en het saaie grijze vloerkleed, wordt citroen geel.
‘Mooi hé.’ Dobby straalt, maar Harry heeft moeite om zijn ogen open te houden.
‘Jouw kamer ook erg klein hoor,’ Dobby knippert niet eens met zijn ogen, maar de muren wijken opzij. Harry zit ineens in een ruimte, zo groot als een voetbalveld!
‘Oh nee!’ Harry kijkt verschrikt rond.
Zijn bed staat in het midden, waar op een voetbalveld de stip was. Zijn bureautje staart heel ergens anders. Zo ver weg dat hij het nauwelijks kan zien en zijn kast weer in een andere hoek.
‘Oh jee, Dobby. Dit kan niet hoor,’ schudt Harry verschrikt zijn hoofd. Wat is er in vredesnaam met alle andere huizen in de buurt gebeurd? Zijn die allemaal gesloopt?
‘Kamer nog te klein?’ Dobby kijkt hem afwachtend aan.
‘Nee Dobby, ik heb niet zoveel spullen,’ probeert Harry beleefd te blijven. ‘Ik kan mijn eigen meubels niet eens zien.’
‘Arme Parry heeft weinig spulletjes’, knikt de huiself. Dobby knipte slechts een keer met zijn ogen. Harry ziet meteen de meest vreemde dingen verschijnen om hem heen die je echt niet in een slaapkamer verwacht. Een vijver vol kwakende eenden. Een bosje bomen. Een kermis. Een ijswinkel en een weide vol eenhorens. Zelfs een grote circustent compleet met artiesten!
Dobby luistert beleefd naar Harry, terwijl hij hem probeert uit te leggen dat je echt niet zomaar een heel bos in een kamer kan hebben. Dat er geen kermis in een hoek kan staan. Of dat hij een eigen ijswinkel hoeft te hebben.
Gelukkig. Alles verdwijnt weer spoorloos.

Dobby kijkt hem afwachtend aan. Parry wil wat meubeltjes erbij?
Harry knikt aarzelend.
Dobby zegt niets, hij beweegt nog geen pink, maar ineens wordt Harry omgeven door zoveel kasten, tafels, stoelen, bedden en zelfs een enorme piano dat hij nauwelijks de muren kan zien.
Het kost Harry enorm veel moeite. Hij wil de kleine huiself echt niet beledigen. Eindelijk lukt het hem Dobby te overtuigen dat er nu echt teveel meubels zijn en dat zijn kamer echt niet zo groot hoeft te zijn.
Uiteindelijk krijgt Harry een kamer van 20 bij 20 met een mooi groot bureau.
Slechts tien kasten en een grote tafel met allerlei soorten stoelen erom heen, vol glazen bollen, stapels toverboeken en andere toverspullen.
Zijn bed is in een hemelbed veranderd, net als in Zweinstein. Al hebben ze daar geen gordijnen die steeds alle kleuren van de regenboog vertonen.

Harry kan er alleen maar om lachen, als vraagt hij zich af wat ome Herman en tante Petunia hiervan zouden vinden. Nu pas ziet hij in een hoek een biljart staan, al liggen er op het groene veld geen biljartballen, maar opgerolde egeltjes in allerlei kleuren.
Zijn vloerkleed is veranderd in een grasgroen kleed. Als hij het van dichtbij bekijkt is het echt gras, compleet met klavertjes en madeliefjes.
Ergens achteraan staat een enorm orgel te spelen, Dobby houdt blijkbaar van muziek. Al vreest de jongen dat geen een componist er ooit aan zou denken, klein, klein kleutertje, met op een grote paddenstoel zat kabouter Pollewob; gelijk te combineren.
‘Mooi Harry?’ De huiself kijkt hem afwachtend aan.
Harry knikt snel, voor dat Dobby nog meer zal gaan verzinnen.
‘Ik vind het prachtig, Dobby,’ zegt Harry. Hij toverde een grijns uit zijn schoenen te voorschijn. ‘Je mag er niks meer aan veranderen hoor, beloof je me dat?’
Dobby straalt en knikt zo heftig dat zijn grote oren ervan klapperen.
Harry vraagt zich weer af wat ome Herman en tante Petunia hier van zullen vinden. Zouden ze hem wel geloven als hij zegt, dat hij er echt niets aan kan doen?
Harry verwacht het, maar nog steeds komt er geen uil met de een of andere brulbrief van professor Anderling. Blijkbaar mag Dobby net zoveel toveren als hij daar maar zin in heeft.
Harry herinnert zich nu pas weer dat op zijn bed nog wat pakjes liggen. Grijnzend kijkt hij naar de cadeautjes. Hij heeft er nog nooit zoveel gehad.
Snel vouwt Harry de kaart van het kasteel Driebergen op. Hij wil het in zijn kist opbergen, maar moet daar eerst naar zoeken. ‘Goed onthouden,’ mompelt Harry. ‘Mijn kist staat achter de grote boekenkast met de beelden van blote trollen erop. Gelukkgig draagt elke trol keurig een vijgenblaadje, maar Harry weet zeker dat tante Petunia deze beelden niet zal waarderen.
De koperen armband rammelt aan zijn pols, als hij weer terug naar zijn bed loopt en Harry voelt zijn vingers jeuken. Er liggen nog steeds 4 pakjes op zijn bed. De envelop van Zweinstein laat hij nog maar even zitten. Hij heeft nog helemaal geen zin om zich druk te maken over school.

‘Welk pakje zal ik het eerste open maken?’ Tot zijn elfde verjaardag heeft Harry nooit zijn verjaardag gevierd. Daarom voelde hij zich iedere keer extra blij als hij een cadeautje krijgt. Nu ben ik dertien. Dertien jaar, ineens voelt hij zich oud.
Maar hee, deze dag is zo geweldig, waar zou hij zich druk om maken?
Hij heeft een prachtige kooi voor Hedwig gekregen, daarnaast het mooiste cadeau wat hij zich maar kan bedenken. Zeven dagen op vakantie met Sirius. Vakantie, ik ga op vakantie, bedenkt hij vol opwinding.
Voor zeven dagen geen auto’s wassen of de tuin wieden. Nee, hij krijgt een hele echte vakantie. Cool! En de pret is nog niet eens voorbij.
Eerst maakt Harry het pakje van Hagrid open. Hagrid is de leraar fabeldieren en wat zou hij ons nu weer gaan leren, bedenkt Harry met een grijns. Dit heeft er vast weer mee te maken.
Snel scheurt hij het papier weg van een mandje. Hij rukt het deksel eraf en ziet op een verzameling zelf gebakken koekjes verbaasd een kleurig bosje rode, gele en groene veertjes liggen.
Wacht even, zijn dit wel koekjes? Harry kent de ‘kookkunst’ van Hagrid en ruikt eerst eraan voor hij er een proeft. Al is de vorm niet echt rond te noemen. Het is
echt een pindakoekje en smaakt nog heerlijk ook.
Hermelien heeft Hagrid namelijk verleden jaar op zijn verjaardag een kookboek gegeven. Blijkbaar heeft hij er goed gebruik van gemaakt, want Hagrid kan nu zelfs heerlijke koekjes maken. Harry blijft koekjes knabbelen..
‘Wat moet ik hier nou mee?’ Harry draait de veertjes in zijn hand rond. Hij ruikt eraan en slaat ermee als was het een toverstafje, er gebeurd, …niets.
Er is er een kaartje bij.

Beste kammeraad,
Gefelisiteert met je verjaardag. Ik verheug me erop
als je naar Zweinstein kompt, wat zullen we weer lol
maken. Bekkie hep me een brief gestuurd, hij zit in
China en is veilig. Machtig tof toch?
Hep een verrassing voor je als we elkaar zien,
Bewaar de veren goet.
Die zijn van de Kanasjepoet.
Hagrid.

Harry vraagt zich af of Hagrid dit wel goed heeft geschreven en wat zou in vredesnaam een Kansjepoet kunnen zijn?
Hagrid kennende vast iets wat er knuffelig uitzien, maar waar je goed bij op je vingers moet letten.

Nou ja, Hermelien weet het vast wel en hij zal het vragen, zodra ze weer op school zijn.
Nu grijpt hij het pak van Ron, wat er behoorlijk plat uitziet. Een boek? Hij scheurt het papier eraf en ziet, echt waar, een boek? Dit had hij nou nooit van Ron verwacht en wat voor boek? Niet eens over zwerkbal of geheimzinnige
fabeldieren? Nee, het boek is gebonden in zwart leer en ziet er plechtig uit.
Binnenin staat pas wat voor boek dit is.
De Verzamelde En Ingebonden Verhalen van Geraldus Jeneverbes, Schouwer.
Harry leest het verbaasd nog eens, een boek over een schouwer? Wacht eens, Dollemans is een schouwer. Alberto Krenk had zijn plaats een tijdje ingenomen. Wat zou Ron met het boek bedoelen?
De verjaardagskaart van Ron heeft aan de voorkant een kleine gouden snaai die niets anders doet als heen en weer vliegen.
Harry is meteen geboeid. Pas, na een paar keer proberen, als hij met zijn vinger de kleine Snaai neer drukt. Verschijnt er in oranje letters de tekst.
Hartelijk gefeliciteerd!
Ron stuurt altijd leuke kaarten. Ik moet nog bedenken welke kaart ik Hermelien zal sturen. Ze is pas op 9 augustus jarig, bedenkt Harry.
In de kaart heeft Ron geschreven.

Hoi Harry,
Een hele fijne verjaardag van mij ma, pa en de anderen.
Percy zegt dat ik je heel erg van harte moet feliciteren.
Je moet dit boek lezen joh, het is enorm gaaf.
Weet je, ik weet eindelijk wat ik later ga worden.
Schouwer!
Ik heb Dolleman geschreven en hij heeft een hele leuke brief terug geschreven.
Hij was al een tijdje op zoek naar een leerling.
Ik ben twee dagen bij hem geweest en hij heeft me machtige dingen verteld.
En ook een machtig cadeau gegeven.
Wacht maar, ik vertel je later alles.
Ron.

‘Allemachtig! Gaat Ron nu echt schouwer worden? Harry huivert als hij eraan denkt hoe Dolleman eruit zag. Met houten been, maar een oog en het andere een ronddwalende gluiposcoop.
Even probeert Harry Ron in te denken met een houten poot. Brr, mij niet gezien, schudt hij zijn hoofd. Hij legt de kaart van Ron weg, als hij ineens iets hoort. Er wordt heel zachtjes gezongen?
Verbaasd begint hij het wijsje te herkennen. Happy birthday to you! Happy birthday to you! Het komt uit het pakje van Hermelien?
Harry begint als vanzelf mee te neuriën, terwijl hij het pakje openmaakt. Daarna is de tovenarij zeker verbroken, want er wordt niet meer gezongen. Jammer, Harry’s wensdroom is een verjaardag met een grote taart met kaarsjes die hij uit mag blazen en al zijn vrienden die voor hem zingen, maar dit is ook erg leuk.
In het pakje van zijn vriendin zit een kaartje, een brief en een leren kokertje.
Harry leest eerst het kaartje. Kom je bij mij logeren?
‘Logeren bij Hermelien?’ Allemachies, graag, knikt Harry opgewonden. Hoe eerder hij hier weg is, des te beter! Zelfs al wonen Charlie en Pammy nu vlakbij. Hij ziet er toch erg naar uit zijn vrienden weer te zien. Trouwens, hij is nog nooit bij Hermelien thuis geweest. Hij is best benieuwd naar haar ouders. In haar keurige handschrift heeft Hermelien op een grappig kaartje met beertjes in pyjama geschreven;

Beste schoolvriend.
Bel me wanneer je mag komen, dan halen ik en mijn ouders je op.

Haar telefoonnummer staat er bij. De plechtige toon van het briefje laat hem fronsen, maar misschien schrijft Hermelien extra netjes voor als ome Herman en tante Petunia het in handen krijgen?
Er staan nu 3 kaarten op zijn nachtkastje en Harry kijkt er verheugd naar.
Hij is nog steeds erg blij als er iemand met zijn verjaardag aan hem denkt.
Hagrid is tegen de kerst jarig. Harry zit nu al te peinzen wat hij hem zal gaan geven. Verleden jaar had hij hem een stevig zakmes gekocht, met het formaat van een samoerai zwaard.
Harry legt het cadeautje en de brief van zijn vriendin weg, als hij doorkrijgt dat het laatste pakje beweegt. Het schudt heen en weer en maakt sprongetjes. Bijna net als een kikker. Dat pakje is van George en Fred.
Uitkijken, waarschuwt Harry zichzelf. Straks ontploft het in mijn gezicht! Voorzichtig pakt hij het op. De tweeling zijn dol op gekke grappen en grollen. Daar kunnen ze zich nu helemaal in uitleven. Hij heeft ze immers de beloning van de duizend goudstukken gegeven om een winkel in fopartikelen te beginnen. Harry herinnert zich, ineens toch een beetje somber, het droevige einde van Carlo Cannewasser. Toen hij zijn enge avontuur met de vuurbeker beleefde.
Arme Carlo, het is afgrijselijk dat de aardige knul vermoord is door Voldemort.
Harry voelt zich er nog steeds schuldig om Carlo te hebben aangeboden om samen de viavra te pakken. Harry zucht diep. Hij moet er maar eens mee ophouden om eraan te denken, maar het is enorm moeilijk om die nare gebeurtenis nadat hij de grote tovenaarswedstrijd won, te vergeten.
Dat vergeten gaat een stuk gemakkelijker, als hij het papier van het pakje wegscheurt. Op een kartonnen doos ziet hij een mooi gedrukte zin.
Tover tweeling topfop-shop en Co.
Met potlood is naast dat Co, Harry Potter geschreven.
Zijn somberheid verdwijnt meteen, wauw! George en Fred hebben hem partner gemaakt! Breeduit grijnzend pakt hij de kaart van de doos en ziet dat er een foto op zit die beweegt. Er zitten twee gekke beesten op. Ze hebben vleugels en staarten en zwaaien opgewekt met tentakels en klauwen.
Met moeite herkent hij in de mix van hond, vogel, paard en misschien een stukje vis, Fred en George. Op de kaart staat;

Hoi Harry,
We hebben ons fabriekje opgestart en natuurlijk ben je onze partner.
We zullen jouw deel van de winst overmaken op je bankrekening bij
Goudgrijp. We hebben je al 312 sikkels overgemaakt!
Gefeliciteerd van ons.
Fred en George.

Gossie, 312 sikkels winst dacht Harry, dat is niet mis, maar wat zou hier in zitten? Hij schudt de doos en hoort kwaken.
Voorzichtig maakt hij het deksel los en schrikt zich wezenloos. Er springt een grote kikker uit de doos. De grote kikker van chocola springt luid kwakend door de kamer. Ineens zit de kikker stil. Harry staart er vol afwachting naar. Lachend doet hij zijn handen omhoog om ze te vangen als de kikker ontploft in een stuk of 20 kleine kikkertjes!
De Chocoladekikkertjes springen alle kanten op. Een kikker is op zijn bed gesprongen en snel vangt hij het rond springende beestje. Meteen is de betovering voorbij. De kikker wordt gewone chocolade met oogjes van groen marsepein.
Op de buik zit een stickertje die zegt, gevuld met muntsmaak. Hij neemt een grote hap en sluit zijn ogen vol verrukking. De kikker smaakt zalig! Een tweede kikker spring vlak naast zijn voeten en hij pakt het snel. Deze kikker is gevuld met aardbei smaak. De andere kikkertjes blijven rond springen tot hij ze heeft gevangen. Daarna hebben ze de toverij verloren.
‘Super geweldig cool,’ knikt Harry bewonderend. ‘George en Fred kunnen al goed toveren, zeg.’
Harry verslindt zijn zoveelste kikker met aardbeismaak. Af en toe kijkt hij scheel naar het puntje van zijn neus, of het niet kanariegeel word of misschien wel groen kleurt. Maar dat gebeurt gelukkig niet. In snel tempo verslindt hij een stuk of 10 kikkers!
Ondertussen pakt hij de brief van Hermelien, en leest die door.

Beste Harry,
Het zal hartstikke leuk zijn als je volgende week mag komen logeren.
Mijn ouders vinden het goed.
Net zo lang tot we weer naar Zweinstein kunnen.
Ron komt ook!

Super, knikt Harry. De verwennerij houd niet op! Samen met Sirius 7 dagen in een prachtig kasteel wonen. Daarna mag hij ook nog logeren bij Hermelien.
De Duffelingen zullen dolblij zijn hem zo snel kwijt te kunnen. Snel leest hij naar wat Hermelien verder schrijft
Stuur Hedwig met de bevestiging als je ons niet mag bellen. We komen je toch wel halen.
Harry heeft niet door dat het leren kokertje van het bed is gevallen, terwijl hij de chocolade kikkers aan het vangen was. Dat kokertje ligt nu onder zijn bed. Ook heeft hij nog steeds niet de grote tor gezien, die alles wat er gebeurt aandachtig bekijkt.
Ik stuur Hedwig meteen met een brief naar Hermelien, besluit Harry. Sirius wacht op mij. Ik kan niet wachten tot ik naar dat mooie kasteel mag.
Het lijkt hem het beste om zijn vriendin een brief met Hedwig te sturen dat hij graag komt. Harry heeft nog nooit aan oom Herman of tante Petunia gevraagd of hij mocht telefoneren. Naar wie trouwens? Hij kent verder niemand hier in Dreuzelland. Het lijkt hem erg verstandig om zijn oom en tante daar zeker niet mee lastig te vallen.
Het verbaasd hem dat het nog zo stil is beneden, meestal is hij al wel drie keer geroepen door zijn oom?
Ik moet me haasten, besluit Harry. Sirius wacht op mij!
‘7 dagen in kasteel Driedraken, Cool man. Helemaal te gek!’

Harry bergt snel zijn pakjes weg in zijn kist, daarna is hij een poosje druk. Eerst een brief aan Hermelien schrijven, dat hij dolgraag komt logeren en dat hij zich erop verheugt haar en Ron te zien.
Daarna schrijft hij een brief aan Ron, hoe blij hij is dat ze elkaar zullen zien bij Hermelien. Ook bedankt hij hem voor het boek en belooft het snel te gaan lezen. Maar weet Ron wel zeker dat hij schouwer wil worden? Als je Dolleman ziet, lijkt dat hem nu niet echt een verstandig idee.
Harry scheurt het stuk papier waar het pakje met de armband van Sirius in had gezeten in 2 stukken. In allebei de kleine pakjes stopt hij twee chocoladekikkers. Zijn vrienden lusten die ook wel. Daarna pakt hij zijn tas in, een afgedankte schooltas van Dirk. Wat zal hij meenemen voor die 7 dagen?
Tandenborstel, zeep, ondergoed en oh ja, het boek van Ron om te lezen voor als het eens een keer regent. Als boekenlegger steekt hij er het kaartje van Dobby in. Hij moet vooral niet de overgebleven snoepkikkers vergeten, Sirius zal die ook wel lusten. Hij stopt de laatste in zijn zak.
Met de oude schooltas in zijn hand kijkt Harry de kamer rond, hij is er klaar voor.
Harry zet het raam wijd open. Lachend gaat hij naar zijn uil en kietelt haar onder haar snavel, zodat ze wakker wordt. ‘Je mag kiezen Hedwig, of je liever bij Hermelien, Ron of op Zweinstein wilt blijven.’ Hij laat haar de brieven en pakjes zien.
‘Ik ga nu eerst logeren bij Sirius en daarna naar Hermelien. Als je op Zweinstein, blijft, zien we elkaar daar wel weer terug, vind je dat goed?’
Zijn uil steekt hem, na een nuffig knikje, haar poot toe waar hij het pakje voor Hermelien aan vast bind. Het is gelukkig niet zwaar. Daarna neemt ze de brief voor Hermelien in haar bek en loopt over de tafel naar de vensterbank.
Trip, bonk, trip bonk, klinkt van haar nagels en het pakje een grappig geluid.
Net als een oude eenbenige zeeman.
Een krachtige afzet van haar schitterende witte vleugels en ze vliegt weg.
‘Wees voorzichtig!’ Harry weet niet waarom hij het haar naroept, maar hij zou het vreselijk vinden als zijn uil iets overkomt. Hagrid heeft hem Hedwig geschonken, toen hij nog maar net wist dat hij een tovenaar was, zijn uil is zijn lievelingsdier.

Koe fladdert gierend door de kamer. Harry is blij met zijn zwerkbaltraining. Hij moet wel drie keer springen voor hij het uiltje te pakken krijgt.
Daarna blijft Koe zowaar rustig op de tafel zitten tot hij de brief en het pakje voor Ron aan zijn pootjes vast gebonden heeft. Opgewekt springt het uiltje uit zijn hand, draait nog een rondje om de lamp en vliegt uit het raam.
‘Zo!’ Harry doet het raam stevig dicht en kijkt om zich heen. Niets vergeten?
Al zijn spulletjes zitten veilig in de betoverde kist. Hij klemt de oude schooltas in de hand en doet de armband om zijn andere pols.
ZZZHHIIIHHPLOP! Het gonst Harry nog in zijn oren. Met een grijns kijkt hij op naar de hoge bomen en geniet van een briesje in zijn gezicht.
Verheugd ziet hij de torens van kasteel Driedraken tussen de boomtoppen.
Whroff! Kwispelstaartend komt een grote zwarte hond op hem aflopen, met het document in de bek. Harry legt even zijn hand op het hoofd van de hond. Hij vind het een gek idee dat dit zijn peetvader is.
Daarom neemt hij de hond het document uit de bek en begint te lopen.
Zijn peetvader volgt hem keurig op de hielen.

 

DEEL 3.

 

Hoofdstuk 3. De giftige pen van Rita Pulpers.

‘Happy Bhirtday to you, happy Birtday to you.’ Zachtjes neuriënd loopt Albus Perkamentus voor de open haard heen en weer.
Al klinkt hij vrolijk, toch is aan zijn denkrimpel te zien dat hij aan hele andere dingen denkt als aan een verjaardag. Fenix Felix poetst zijn veren. De mooie vogel vliegt daarna met een sierlijke boog naar een standaard in de hoek, waar zijn eten en drinkbakje staat en begint te eten.
‘Ach ja, Felix,’ Perkamentus blijft met een ruk staan, ‘je hebt gelijk.’
De oude tovenaar gaat aan zijn bureau zitten, haalt uit een la een gouden bord waar hij met een vork drie keer op tikt en zegt plechtig, ‘gebakken flensjes met bosbessenjam. Meteen dampt er een heerlijke walm van een stapel flensjes waar de jam uit druipt.
Perkamentus neemt net een grote hap, als de haard een groene rookwolk uitbraakt. Er klinkt een plof. Professor Sneep komt voorschijn.
Sneep klopt nijdig wat groen poeder van zijn schouders en vettige haren en stapt driftig naar voren.
‘Ah Severus.’ Perkamentus spreekt met volle mond en gebaart naar een stoel. ‘Ga zitten, neem toch plaats?’
Sneep staart even naar de grond, kijkt schuins op en schudt zijn hoofd. ‘Hèt is er weer’ snauwt hij.
‘Ah ja?’ Perkamentus neemt weer een grote hap. Hij fronst en staart naar de bleke pols van de tovenaar die hij even te zien krijgt. Inderdaad zit daar een grote rode vlek in de vorm van een doodshoofd met slang.
‘Hagrid dacht al dat er in het Donkere Bos onrust was afgelopen nachten, hij is gaan kijken maar Muil wou niet met hem mee,’ schudt Perkamentus zijn grijze hoofd. Het arme beest kroop piepend onder het bed. Onze dappere vriend is gaan kijken en;’
‘Hij is mijn vriend niet’ sist Sneep tussen opeengeklemde kaken.
‘Hmm,’ Perkamentus schudt zijn hoofd. ‘Weet je al dat Hagrid tegenwoordig prima kan koken? Ik ben gisteren bij hem gaan eten. Geroosterd piepkuiken met bosbessen. Hèèrlijk!’
‘Ik ga niet om met half-reuzen,’ snauwt Sneep. ‘Ik heb u al gezegd dat die grote sukkel niet te vertrouwen is! Drie dagen geleden zag ik hem bij professor Anderlings kamer weglopen met iets wat hij snel onder zijn jas verborg toen hij me zag!’
‘Oh, ik weet wel wat dat is,’ lacht Perkamentus erom. Hij bergt het bord en de vork weer in zijn la, nadat hij alles ophad. ‘Ik verzeker je dat Hagrid wel degelijk betrouwbaar is, beste Sneep.’
De tovenaar in zijn zwarte mantel recht zich hoog en zijn donkere ogen fonkelen vals.
Er zijn er niet veel die Severus Sneep ‘beste’ zouden noemen. De boosaardige tovenaar koos te vaak de kant van de Duistere Zijde. Mmet zijn schouderlange vettige haren en wasbleke gezicht ziet hij er niet vertrouwenswaardig uit, al beschuldigde hij Hagrid daarvan.
‘Toch heb je gelijk.’ Perkamentus zei niet waarin Sneep gelijk had toen hij ging staan en met de handen op de rug heen en weer begon te lopen.
‘Wat zag Muil dat hij niet met Hagrid mee wou gaan,’ mompelt Perkamentus, ‘is Voldemort weer terug gekomen?’ De oude tovenaar loopt naar zijn bureau en bekijkt achteloos twee brochures die naast elkaar liggen. Een is wit. Op de voorkant staat; “Huizen, bruggen en kastelenbouw.
Firma Donker & krottenstein.”
Perkamentus heeft niet veel op met deze bouwonderneming.
Ook de tweede folder ziet er niet echt degelijk uit. Smerig, met vetvlekken en een grote scheur. “Gnomenbouw, doorstaat de tand des tijds. Bouw met Gnomenkracht, niet duur.”
Perkamentus begint weer heen en weer te benen, ‘ie, wie, waai is eerlijk weg,’ mompelt hij en vouwt diep verzonken in gedachten de handen op de rug.
Sneep staart naar de ijsberende professor. Ook hij slaat de handen op de rug. ‘Is de bol nog steeds zwart,’ een zenuwachtige trek bij een mondhoek verraad zijn angst.
‘Zo zwart als mijn ochtendkoffie,’ verzucht Perkamentus. De oude tovenaar gaat naar Sneep en knikt met zijn kin. ‘Laat de vlek nog eens zien?’
Professor Sneep aarzelt, maar steek zijn linkerhand, met de pols omhoog, naar voren. Perkamentus buigt over de schedel met gevorkte tong.
‘Hmm, ja, het ziet er vers uit. Dus je denkt dat hij hier weer was?’
‘Het moet wel,’ knikt Sneep bleekjes, ‘gelukkig is de bezwering sterk, maar het zal slechts een kwestie van dagen zijn en dan zal Jeweetwel erdoor heen breken.’
‘Oh gutttegut.’ Perkamentus grijpt zijn baard stevig vast. ‘Het laatste wat we willen is Voldemort in de gangen.’
De tovenaars kijken tegelijk om als een groene rookwolk uit de haard spat. Op kromme beentjes huppelt een Gnoom dichterbij met een papieren rol die hij Perkamentus driftig toe duwt.
(Een Gnoom is langer als een Dwerg, ongeveer een meter veertig, heeft een kaal hoofd met grote groene oren, een kleine puntige neus en dunne lipjes waardoor twee scherpe hoektanden steken.
In zijn gezicht dat een ongezonde groenige kleur heeft loeren zijn donkere oogjes naar hen. Hij heeft een broek, jas en zwarte laarzen aan die plakken van het vuil.)
‘De laatste eisen van mijn koning,’ sist de Gnoom, (zijn stem klinkt als een piepend tuinhek).
‘We raden u aan ze op te volgen of er zullen erge dingen gebeuren! Denk er goed om, als jullie niet doen wat wij zeggen, is alles wat er daarna gebeurd jullie eigen schuld!’ De Gnoom draait zich om en stuift naar de haard, waarna hij in een groene rookwolk verdwijnt.
Perkamentus ontvouwt de rol en zucht diep terwijl hij leest.
‘Geen sprake van!’ stampvoet Sneep, ‘hoe halen die akelige dieven en smeerpoetsen het in hun hoofd dat ze op zulk een hoogstaande school als Zweinstijn zullen passen? Als ik de ingrediënten voor iedere les klaarleg zullen ze onder mijn handen gejat worden!’
‘Over ingrediënten gesproken,’ Perkamentus kijkt fronsend van de rol op. ‘Weet je zeker dat je niet meer genoeg balvokruid hebt?’
‘Dat klopt,’ richt Sneep zich hoog op. In zijn hooghartige gezicht vernauwen zijn donkere ogen, ‘waarom?’
Perkamentus gebaart achteloos, ‘ik dacht dat er laatst nog een flinke pot was?’
Sneep haalt zijn schouders op, ‘ik heb alles gebruikt voor de eerste bezwering tegen Jeweetwel en het weerwolvenhart is ook op.’
‘Weerwolvenhart,’ Perkamentus kijkt somber, ‘weet je zeker dat je een weerwolvenhart nodig hebt?’ ‘Er is geen betere bezwering tegen duistere machten als weerwolvenhart,’ zegt Sneep heftig knikkend zodat zijn vettige haren alle kanten op zwiepten.
Maar je weet toch,’ de oude tovenaar kijkt Sneep vol ontzetting aan. ‘Het zijn mensen met rechten.’ ‘Slechts één nacht in de maand zijn het moordzuchtige monsters.’
Sneep haalt tevreden zijn schouders op. ‘Niemand zal protesteren als ik een moordzuchtige weerwolf afmaak. In Driebergen gaat er al tijden een weerwolf tekeer. Er is vee afgeslacht, hele kippenhokken zijn er uitgemoord en in de Heksenbode stond dat twee vrouwen werden aangevallen toen ze uit de kroeg kwamen. Ze konden nog net op tijd wegkomen, maar waren flink gewond. De weerwolf heeft bloed geproefd, het is een kwestie van tijd voor het beest een mens grijpt en vermoord.’
‘Als je zeker weet dat hij echt zo gevaarlijk is?’ Perkamentus maakt een zwak gebaar en buigt somber zijn grijze hoofd.
‘Ik weet het zeker,’ knikt de leraar toverdranken.
‘Probeer hem eerst te vangen en tot rede te brengen,’ smeekt Perkamentus.
‘Dan moet ik hem eerst vangen,’ grijnst Sneep boosaardig. ‘Goed, ik neem wel een paar dagen vrij,’ Sneep beent naar de deur terwijl zijn zwarte gewaad opbolt. ‘Ik zal bij elkaar zoeken wat nodig is voor een nieuwe bezwering, daarna hoort u nog van mij.’ De deur sluit met een harde klap achter hem. Sneep stampvoet weg.
Diep zuchtend bekijkt Perkamentus opnieuw de papieren rol van de Gnomen en schudt zijn hoofd.
‘Ik zal de andere bouwfirma nemen,’ besloot de oude tovenaar. ‘Ze zijn wel duurder, maar Gnomen zijn niet te vertrouwen. Ik had nooit contact met ze moeten zoeken om de woontoren weer op te bouwen.
De oude tovenaar kijkt zuchtend omhoog naar de betoverde lucht in zijn torenkamer. Gitzwarte wolken worden door een onzichtbare wind opgedreven tot angstwekkende vaart.
Een handbeweging van de tovenaar en het beeld verandert.
Het beeld van Zweinstein doemt op het plafond. Het enorme kasteel staat in het duister als een wijzende vinger op de grote berg. Alle ramen zijn verlicht. Hoog torent het kasteel boven het betoverde meer uit, maar niet alle ramen zijn verlicht. Een toren is veranderd in een grote hoop puin.
Flitsende bliksems verlichtten het gitzwarte wateroppervlak. Even is de enorme inktvis te zien die zijn lange armen met de sponsachtige zuignappen uitstrekt naar het kasteel. Daarna duikt de inktvis met een snelle plons onder.
‘De waker voelt het ook aan,’ fluistert Perkamentus. ‘Steeds meer gevaren komen onze kanten op maar wat kan ik doen? Wat kan ik daaraan doen?’
Met een diepe zucht slaat Albus Perkamentus een arm op de rug en grijpt met de andere hand zijn baard beet terwijl hij weer begint te ijsberen.
De Fenix slaat zijn meester met schuins kopje gaande. De vogel begint zich onder een vleugel te poetsen en zijn kopje te krabben. Daarbij dwarrelen rode veertjes op de grond.

Art Engerling en de tweeling Onno en Honno Kannebreker hebben hier en daar navraag gedaan.
Ze beweren een grote zwarte hond te zoeken die van Art weggelopen is en loven er een flinke beloning voor uit, maar wie ze ook zien of spreken. Niemand kan hun iets over de weerwolf vertellen.
Van de volgende boerderij waar ze navraag bij doen over de moord op een ren vol onschuldige kippen, slaat de deur hard voor hun neuzen dicht.
‘Ik snap niet waarom ze zo akelig tegen ons doen,’ verzucht Onno. Hij heeft een gevoelig hart,
wat natuurlijk nooit goed is voor een huurmoordenaar.
Art kan hem heus vertellen dat zij er niet echt betrouwbaar uitzien. De tweeling met lange vaalblauwe mantels, lijkbleke huid en donkere ogen zien er niet uit als goed volk.
‘We zullen uit elkaar gaan,’ besluit Art Engerling. ‘We gaan ieder op zich nog een keer navraag doen, en wie het eerst iets weet, geeft een rondje.’
‘Hee!’ Onno kijkt Art verontwaardigd na, ‘jij zou ons een rondje moeten geven!’
‘Kom nou maar mee, broer.’ Honno is de slimste van de twee en wijst naar een oud vrouwtje die eraan komt lopen, ze zeult een grote takkenbos op haar rug. ‘Biedt haar aan het hout voor haar te dragen. Dan kan ze ons vast wel iets vertellen.’
‘Waarom draag jij het hout niet,’ moppert hij, maar Onno neemt toch maar de taak op zich om de zware takkenbos te dragen. Zijn broer Honno kan zo lief en aardig praten als een jonge prins en kust de heks zelfs haar hand.
Het oude vrouwtje is erg blij dat haar zware takkenbos word overgenomen. Daarom is ze ook een stuk toeschietelijker als alle andere inwoners van het dorpje. Ze weet hun inderdaad iets te vertellen. ‘Vier dagen geleden zag ik een grote zwarte hond langskomen. Het had een grote zwarte pluimstaart en opstaande oren. Hij ging die kant op.’ De oude heks wijst naar een groot donker woud en vooral naar een pad dat regelrecht het woud inleidt.
‘Dank u wel, oud vrouwtje,’ knikt Honno beleefd.
‘Ja, bedankt,’ grijnst Onno. Hij smijt meteen de takkenbos neer, ‘ajuus!’
De broers rennen ervandoor op zoek naar Art Engerling.
‘Wel verdraaid,’ de heks staart met open mond de tweeling na. Woedend wijst naar hen en mompelt een vloek. Honno’s linkerbeen groeit meteen aan het rechterbeen van Onno vast! De broers ploffen met een smak op de grond neer! Wat ze ook proberen, ze zitten klemvast! Ze kunnen niet anders doen als hinkelend op zoek gaan naar iemand die hun hopelijk kan onttoveren.

Hermelien zit in haar kamer. Haar bed heeft een lichtblauwe sprei en ze leunt tegen kussentjes vol gouden sterren. Aan de muren hangen posters van eenhorens en een grote leeuw met een gouden kroon op.
Op een kast staan foto’s van Zweinstein en haar beste vrienden. Harry en Ron kijken haar, met de armen over elkaars schouders, grinnikend aan. Op de vloer ligt een groen tapijt dat een bewegende bosgrond lijkt vol varens en allerlei mosjes.
Knikkebeen ligt opgerold in een schommelstoel vol met lappenpoppen te slapen.
‘Oh Harry, het spijt me zo.’ Hermelien haalt haar neus op en snikt weer. Een grote traan sijpelt over haar wang. Woedend verfrommelt ze de nieuwste uitgave van Heks en Haard.
‘Het is niet eerlijk, schreeuwt ze uit. Ze springt op en stampt met haar voeten op het groene tapijt. ‘Het is allemaal jouw schuld, jij, valse trut!’
Woedend grijpt Hermelien een kussen en smijt dat naar een grote glazen pot die op een kast staat. Op de bodem liggen wat slablaadjes en een klein bakje water. De pot kwakt door het kussen tegen de muur, rolt om en smakt met een harde klap op de grond kapot!
‘Het is jouw schuld, Rita Pulpers en ik haat je!’
Hermelien gilt weer en ploft op haar bed neer. Ze trommelt op haar sprei en slaat daarna haar handen voor haar gezicht en breekt weer in snikken uit.
‘Hermelien?’ Een zacht klopje op de deur laat het meisje snel verschrikt proberen haar wangen droog te wrijven. ‘Hermelien?’ Haar moeder doet de deur open en kijkt vragend om een hoekje, ‘is alles goed met je?’
‘Ja mam,’ Hermelien probeert zich te beheersen, maar breekt weer in snikken uit.
‘Oh, maar meisje toch?’ Hermeliens moeder en haar dochter lijken sprekend op elkaar met dezelfde dikke bos bruin haar ogen. Het meisje voelt een troostende arm om haar schouders glijden en begint weer te huilen.
‘Hermelien? Waarom heb je die pot kapot gemaakt,’ vraagt haar moeder. ‘Zo ben je helemaal niet om iets kapot te maken?’
‘Mam, het is zo erg;’ het leerling heksje kijkt snikkend op en geeft haar moeder de uitgave van Heks en haard.
‘Wat is er dan zo erg, lieverd?’ Haar moeder slaat de krant open en kijkt verschrikt naar een foto van haar dochter. Hermelien staat er met gewoon gezicht. Ineens trekt ze een raar gezicht en steekt haar tong uit! Haar gezicht wordt weer gewoon, ze steekt haar tong uit.
‘Hermelien?’ Haar moeder kijkt haar verschrikt aan, ‘wat is dit?’
‘Alleen maar wat hekserij,’ legt het meisje uit. ‘Dat is een bewegende foto. Zo heb ik een keertje naar Rita Pulpers gedaan, toen ze me wou interviewen over Harry en, en;’ Hermelien begint weer te huilen en het duurt eventjes voor ze genoeg bij komt om alles te vertellen.
Hermelien heeft haar ouders altijd zoveel mogelijk geprobeerd buiten alle magie proberen te houden. Ze is immers als de dood dat haar ouders iets tegen de andere familie zal laten ontvallen als ze opscheppen over de prestaties van hun kinderen op school.
Harmina, (haar nichtje) had weer een tien met wiskunde gehaald. Moet haar moeder dan zeggen, maar mijn Hermelien is de beste met levitatie?
‘Dit is een blad voor Heksen en Tovenaars, mam,’ legt Hermelien uit. ‘Daarvoor werkt een heel naar mens. Ze is een heks die alles wat ze te weten komt op een gemene manier verdraait. Ze weet altijd alles zo bij elkaar te liegen dat je er gemeen van af komt. Ik ga het dat rotwijf betaald zetten.’
‘Hermelien!’ Haar moeder kijkt haar verschrikt aan, ‘zulke nare scheldwoorden zeg je niet over iemand.’
Hermelien knikt heftig. ‘Echt waar mam, het is echt een rotwijf. Rita Pulpers heeft zulke gemene laffe dingen over Harry geschreven. Die arme jongen durft nooit meer naar school.’
Hermelien begint weer te huilen uit en haar moeder vouwt aarzelend Heks en Haard open en leest dit; Harry Potter viert verjaardag het liefste alleen! (Deze letters schreeuwden haar toe in knaloranje!) Daaronder staat:
Harry Potter eist van elke vriend of kennis dat ze hem peperdure
cadeaus voor zijn verjaardag geven.
Als ze durven te weigeren staat hun iets vreselijks te wachten.
Ron Wemel, de jongen die onder bedreiging met Harry
Potter om moet gaan, moet hem in alles gehoorzamen.
Hij is straatarm. Het kost hem iedere keer zijn hele jaar
aan zakgeld om de veeleisende ‘vriend’
tevreden te stellen.

Zoals we allemaal weten is er maar een die goed met Jeweetwel om kan gaan
en dat is nu net Harry Potter.
Deze hondsbrutale jongen dreigt iedereen om een van de onvergeeflijke vloeken
over hen uit te spreken als ze hem niet gehoorzamen.
Zelfs de levensgevaarlijke lompe half reus Hagrid is als de dood voor Harry Potter
en buigt als hij hem tegenkomt, voor hij een uur lang de vreselijke Tantalus-vloek
moet ondergaan.
Een tweede foto laat Hagrid zien, die met diep gebogen hoofd voor Harry staat.
Dat Muil naast Hagrid stond en werd aangehaald, was handig weggetoverd.
Harry had net zijn hand omhoog om een lastige vlieg weg te slaan.
Iemand had in die geheven hand, heel onecht, een toverstok getekend.
Nu is het net of Harry Hagrid bedreigt!
Een andere krantenkop vermeldt.
Hermelien Griffel heeft verkering met Harry Potter.
Mejuffrouw Griffel heeft Harry Potter met een liefdesdrank gevangen.
Harry Potter vond het blijkbaar handig om haar zich heen te hebben,
omdat zij dankzij veel spieken en tegen de leraren slijmen, de beste is van de klas.
Helaas is dat ‘beste’ maar schijn. Dit modderbloedje heeft een hart
nog duisterder als een Vampier.
Dat weet ik, aangezien ze uw verslaggeefster meer als 4 maanden onder een vreselijke vloek gevangen heeft gehouden in een glazen pot!
Ze betoverde mij zodat ik een Ghezaltor werd.
(Ghezaltorren zijn nodig in duistere toverdrankjes vanwege hun gif bindende
eigenschappen.)
U begrijpt mijn onnoemelijke angst iedere dag.
Straks zou ze mij als ingrediënt gebruiken!
Alleen dankzij mijn zelfvertrouwen kon ik ontsnappen.
Nu zeg ik u, wees beducht voor deze sadistische toekomstige leerlinge
van Jeweetwel.
Ze was zo laf en boosaardig
om mij als tor elke dag in kokendheet zonlicht te zetten tot ik bijna stikte!
Helaas heeft deze ‘verkering’ het hart gebroken van Ron Wemel.
Hij en Hermelien hadden
sinds de fatale wedstrijd om de vuurbeker ‘iets’. Maar dankzij Harry Potter heeft Hermelien
de verkering verbroken.
Een derde foto laat Ron zien, die helemaal alleen op een bankje,
somber voor zich uit zit te staren.
‘Mijn broer zit gedurende zijn hele vakantie op zijn kamer en komt er nauwelijks
vanaf om te eten of drinken.’
Dit zei Percy Wemel, de oudere broer van het
slachtoffer persoonlijk tegen uw verslaggeefster.
Wij weten dus wel waarom.
Ik was toevallig in de buurt en bezocht, (verplicht,) de verjaardagspartij van de
heer Potter om hem te feliciteren.
Daarom kon ik met eigen ogen aanschouwen hoe hij elk cadeau uitpakte,
minachtend bekeek en daarna in een hoek gooide.
Foto. 9Tegen een muur ligt een rommelige stapel cadeaus.)
Alleen datgene wat hij zelf koopt, is goed genoeg.
Een laatste foto is van een enorme kooi met een sneeuwuil erin.

Rita Pulpers schrijft ook nog dit;
Ik waarschuw alle ouders die hun kinderen op Zweinstijn hebben.
Verwijder uw zoon of dochter zo snel mogelijk van deze vriend van Jeweetwel.
Uw kinderen durven er
vast niet over te praten door chantage.
Maar ik weet zeker dat ieder van hen zucht onder zijn sadistische heerschappij.
De directie van Zweinstijn staat al bekend onder
hun bedenkelijke keus van leraren aan hun leerlingen.
Er is al eens een afgrijselijk ongeluk gebeurd met een leerling na een les
van de bloeddorstige Half-reus Hagrid.
Moet ik u er herinneren aan de tragische dood van Jenny Taffeling,
een meisje die het ongeluk had op Zweinstijn les te krijgen?
Of dat er afgelopen jaar een veelbelovende
leerling, C. Cannewasser is overleden, eveneens onder dubieuze voorvallen
waarbij de naam van Harry Potter genoemd wordt.
De jongeheer D. Malfidus heeft zelf meerdere malen geleden onder de terreur
van Potter. Dat ontpopte zich al zo erg dat hij hem in een wezel veranderde en als kaatsbal
gebruikte!
Alleen dankzij de hulp van zijn vrienden Korzel en Kwast kon
De jongeheer D. Malfidus ontsnappen.
Wilt u persoonlijk Harry Potter de waarheid zeggen?
Hij woont Ligusterlaan 4
in Huffelten te Dreuzelland.
Hermelien Griffel woont; Kastanjelaan 85 in
Hoevoorden te Dreuzelland.
Wilt u Ron uw meeleven betuigen? Hij woont
huize ‘Het nest’, haardnummer 48673.
Trouwens, De “jongeheer” Potter is op dit moment niet aanwezig,
maar heeft de directie van het prachtige vakantieoord ‘Kasteel Driedraken’,
een verblijf van 7 dagen afgeperst!

(Bij de redactie van Heks en Haard laat Theodoor Dakstra de net gedrukte uitgave verbijsterd zakken. De gemoedelijke man met 6 kinderen en een lieve vrouw heeft al eerder de wenkbrauwen opgetrokken over de bedenkelijke stukjes van zijn verslaggeefster.
Om dit nu te lezen, terwijl zijn eigen zoon straks op Zweinstijn zou komen, laat hem het hoofd schudden. Theodoor kijkt zijn verslaggeefster fronsend aan.
‘Ik denk dat je dit keer een verontschuldiging moet plaatsen Rita, dat je sommige dingen niet helemaal juist opgemerkt hebt of zo. Je had nooit hun adressen erbij mogen plaatsen. Je moet meteen je excuses aanbieden.’
‘Mooi niet!’ Rita had, na vier maanden in een glazen pot gezeten te zijn, zich verwent met een complete behandeling bij Madame Sterrenschijn’s beautypaleis. Haar haren zijn oogverblindend paars, haar oogschaduw knalgroen en haar lippenstift oranje.
Haar nieuwe bril is viooltjespaars met flonkerende blauwe sterren op de bovenrand.
Daarnaast heeft ze parfum Heksenspel nr. 10 op. Een vreselijke aanslag op de neusgaten voor gehuwde mannen. (Elk ongehuwd exemplaar zal niet bij haar weg zijn te slaan!)
‘Die kleine lellebel heeft me 4 maanden vast gehouden,’ knikt Rita Pulpers vol haat. ‘Ik zal haar wel eens leren dat niemand mij dat ongestraft aan kan doen. Ik heb al een kleine verrassing voor juffrouw Griffel in petto, laat Lex morgen klaar staan. Dan zullen we eens kijken wat er morgen over is van haar huis!’
‘Zou je dat nu wel doen, Rita?’
Theodoor Dakstra krimpt in elkaar van de hard dicht slaande deur.

‘Hermelien!’ Haar moeder laat de krant zakken en het meisje strijkt tranen weg, ze verwacht medeleven van haar moeder, maar Thelma Griffel staat langzaam op en wijkt achteruit.
‘Hermelien! Heb jij echt een vrouw in een tor veranderd en haar in een glazen pot opgesloten?
‘Hoe kun je!’
Hermelien ziet verschrikt angst in de ogen van haar moeder komt. Ze kijkt schichtig om naar de deur en daarna naar de kapotte pot.
‘Nee mam,’ Hermelien springt snel op en loopt naar haar moeder om haar gerust te stellen.
‘Die gemene vrouw is een faunaat. Zij kan zichzelf in een tor veranderen en beschuldigt mij daarvan. Ik heb haar alleen maar een poosje vast gehouden om haar een lesje te leren.’
Trouwens, Hermelien?’ Haar moeder luistert nauwelijks, merkte Hermelien bezorgd. ‘Ik wist niet eens dat je verkering had?’ Thelma Griffel schudt haar hoofd. ‘Je begrijpt dat ik dat niet goedkeur als die jongen, die Potter echt zo gemeen is.’
‘Maar mam? Ik héb helemaal geen verkering.’ Hermelien wordt toch een beetje rood, ze vindt Harry erg aardig. Hermelien vindt het akelig dat haar eigen moeder zo angstig naar haar kijkt. Natuurlijk zal ze nooit haar moeder betoveren. Alle woorden verstikken in haar keel, als een grote zwarte uil door haar slaapkamerraam vliegt. De uil laat een rode envelop voor haar voeten vallen. Het meisje begrijpt meteen wat het is.
Ze ziet de hoeken van de enveloppe zwart worden en rukt met een snelle sprong knikkebeen uit de schommelstoel. De grote rode kat slaakt een woeste krijs en grijpt haar vol schrik met al zijn klauwen beet. Hermelien grijpt haar moeder bij de hand.’ Kom mee mam,’ brult ze vol paniek en rukt de deur van haar slaapkamerraam open.
Ze slaat de deur maar net achter hun tweeën dicht, als een orkaan van ongelofelijke herrie begint. Twee meisjesstemmen tegelijk roepen. Hermelien herkent ze verbijsterd, het zijn Parvati en Belinda. Anders kan ze zo goed met hen opschieten?

‘Vals gemeen rotkind!
Hoe kun je dat Harry en Ron aandoen!
Ze zijn zulke goede vrienden.
Wacht maar,
We zullen je eens laten zien wie hier de ‘beste’ van de klas is!’

Een oorverdovende stilte daalt op hen neer en haar moeder kijkt haar verbijsterd aan. ‘Wat was dat in vredesnaam?’
‘Een brulbrief,’ verzucht Hermelien somber terwijl ze haar kat sussend wiegt. Zie je nu wel dat ze dat rotwijf allemaal geloven? Harry en Ron krijgen natuurlijk nu ook allemaal problemen.’
‘Hermelien!’ Thelma Griffel schudt haar hoofd diep onder de indruk. ‘Toen je ons serviesgoed liet dansen. Dat je alle planten in een wolkje regen zette, omdat je het zielig vond dat ze droog waren, toen vonden we dat alleen maar grappig. M,maar dit?’
Hermelien hoort niet hoe de stem van haar moeder stokt. Ze gluurt om een hoekje van haar slaapkamerdeur. Waar de brulbrief gelegen heeft, is een grote zwart geblakerde plek in haar mooie groene tapijt. Hermelien ziet nog meer. Er stroomt een flinke hoeveelheid spinnen uit het stopcontact!
‘Oh oh,’ mompelt Hermelien. Ze bedenkt hoe ze zo snel mogelijk haar toverstaf kan pakken.
Achter haar gilt haar moeder het uit vol schrik. De spinnen komen uit alle stopcontacten kruipen!
Beneden hen klinken angstige kreten van iemand, maar Knikkebeen slaakt een krijs vol verrukking en likt zijn bekje af, hij is dol op spinnen.
Zoals we allemaal weten zijn de moeder en vader van Hermelien tandarts en mondhygiëniste.
Ze hebben naast hun huis de praktijk en op dit moment is Hermelien’s vader bezig met een heel vervelend klusje, een verstandskies trekken. Natuurlijk is mevrouw Graafsma verdoofd. De handen van de dikke dame hebben zich stevig om de leuningen van de stoel geklemd en zij staart gespannen op naar het plafond.
‘Niet bewegen,’ zegt meneer Griffel sussend als zijn patiënte een ruk met haar hoofd maakt, net dat hij de kies wil pakken met zijn tang.
Opnieuw beweegt ze haar hoofd. Ook haar handen beginnen te trommelen, terwijl ze gesmoorde geluiden begint te maken vol paniek.
‘Wat is dat nu?’ Verbaast kijkt Roel Griffel op, ‘werkt de verdoving niet, mevrouw Graafsma?’
Mevrouw Graafsma heeft haar mond nog wijd open, vol met watten en een sissende slangetje.
Haar ogen puilen uit en ze staart met rood aanlopend gezicht naar een hoek, terwijl ze zijn mouw krampachtig beetgrijpt.
‘Sp, spi, ssspp!’ Mevrouw Graafsma heeft flinke last van de verdoving. Dan kun je niet goed spreken, maar haar gestotter en angstige gezicht laat Roel Griffel beseffen dat er meer aan de hand is.
Verbaasd volgt hij haar wijzende vinger naar een hoek. Kleng! De tang valt op een metalen stoelpoot.
Mevrouw Graafsma klautert razendsnel op de stoel en gaat staan, iets wat de tandartsstoel heftig krakend werkelijk niet waardeert. Ook Roel Griffel springt op een stoel. Uit de stopcontacten komen een onafgebroken stroom grote zwarte spinnen!
‘Sp, spi, spinnen!’ Roel Griffel is als de dood voor spinnen! Dat is iets wat geen enkele man graag toe zou wil geven, maar hij heeft er nooit een doekje om gedraaid. Hij haat spinnen, sinds er eens ooit eentje zat in zijn limonade en hij dat opgedronken had. Zijn broer vertelde hem dat pas, terwijl hij in zijn keel dat nare voelde kriebelen, vanaf dat moment haatte hij spinnen.
Hermelien laat haar ouders en mevrouw Graafsma snel het huis uitgaan.
Het kost haar daarna heel wat moeite om alle spinnen weg te toveren.
Zuchtend ziet ze de uil met een brief van Zweinstein aan komen vliegen. Vast om haar te vermanen toch vooral geen tovenarij te gebruiken. Als ze de brief openmaakt, is dat beslist geen vermaning. De brief is van professor Anderling
Beste Hermelien.
Ik heb dat baggerstuk van Pulpers gelezen.
Ik begrijp dat er grote problemen jouw kant op komen en raadt je dit aan.
Gebruik zoveel magie als je maar kan om jezelf te verdedigen.
Wel een goede raad. Verberg dit zoveel mogelijk voor elke Dreuzel in je buurt.
Sterkte.
Minerva Anderling.

Hermelien haalt opgelucht adem.
Ze krijgt gelukkig geen problemen als ze tovert, maar wat nu? De brulbrief en de spinnen zullen vast nog maar het begin van alle ellende zijn. Kunnen zij en haar ouders beter niet snel verhuizen?
Nee, schudt het meisje haar hoofd. Het is vast onmogelijk om haar ouders zo gek te krijgen.
Hermelien vreest dat de spinnen nog maar onschuldig zijn. Ze zal nooit meer die nare brieven met zwelsap vergeten die ze had gekregen, nadat Rita Pulpers haar eerste rotgeintje begonnen was.
‘Hermelien?’ Zachtjes wordt er op de deur geklopt. Dat zijn haar ouders die wel eens uitleg wilden. Hermelien is juist diep ergens onder in haar hutkoffer aan het zoeken. ‘Nu niet,’ brult ze woedend terug. Haar ouders schrikken daar van en haasten zich weg.
Het spijt haar, maar Hermelien besluit het later uit te leggen. Nu is er haast bij. Eindelijk vindt ze het. Het boek wat ze zocht, was helemaal onder in de kist weggestopt.
Standaard spreukenboek, niveau 8.
Hermelien weet best wel dat ze dit boek helemaal nog niet mocht hebben. Ze had het tweedehands aangeschaft. Ze kreeg het alleen maar, nadat ze de verkoopster op een totaal uiteengerafeld exemplaar van het standaard spreukenboek nr. 5 had gewezen. ‘Als ik u nu zweer dat ik het niet gebruik,: had ze gezegd, ‘maar u wilt toch ook niet dat ik straks met zoiets naar school moet?’
Handig had ze op een oud beschimmeld exemplaar gewezen. De verkoopster had er toen zelfs nog een zilveren sikkel vanaf gedaan.
Hermelien had het boek, eenmaal thuis, natuurlijk van voor naar achteren doorgespit. Ze herinnert zich dat ergens middenin precies staat wat ze nodig heeft.
Bhhhrrroooeemmm! Ineens begint het huis vreselijk te beven.

‘Een aardbeving!’ Hermelien drukt het boek tegen zich aan. Ze kijkt met grote ogen naar het plafond waarin scheuren komen. Knikkebeen springt uit de stoel en staart met woest zwiepende staart om zich heen. Er valt een beeldje kapot en al haar boeken rammelen uit de kast. Gelukkig houdt de beving weer op en Knikkebeen stapt in de stoel en slaapt weer gewoon door.
Hermelien bladert gehaast door het boek, tot ze bij pagina 57 komt en leest hardop,
‘Bescherm Huis En Haard Tegen Boosaardige Vloeken.’
Met bevende vingers zoekt ze op wat hiervoor nodig is. Dit ingrediënt laat haar fronsen.
Men neme een zwarte kattenstaart met witte punt. Fronsend kijkt ze om naar haar kat. Knikkebeen heeft zijn lievelingsplekje tussen de poppen weer opgezocht en is in diepe slaap. Hij is gelukkig rood.
Ah fijn, bij gebrek aan een kattenstaart kan men ook een flink stuk zilver gebruiken.
Verder neme men een kilo zout en vijf broodjes, gebakken bij volle maan.
Hermelien gaat staan. Ze kijkt naar buiten. Ineens begint het enorm te hagelen, alleen valt de hagel slechts in hun tuin..
Terwijl Hermelien naar beneden loopt, kan ze de stemmen van haar ouders horen vanuit de spreekkamer. Er klinkt het rinkelen van scherven die opgeveegd worden.
‘Snap jij dat nou? Er is hier nog nooit eerder een aardbeving geweest.’ zegt haar moeder verbaasd. ‘Er wordt niet eens naar gas geboord in de buurt,’ beaamd haar vader.
‘En dan al die spinnen, brr!’ Haar vader klinkt nog vol schrik.
‘Maar wat is dat buiten toch? Gooien ze met stenen?’
Buiten op het dak breken er dakpannen stuk. Als Hermelien’s ouders naar buiten kijken, zien ze hagelstenen neerkomen, zo groot als mandarijntjes.
Hermelien haast zich naar de keuken. Ze probeert zo snel mogelijk bij elkaar te zoeken wat ze nodig heeft. Ze heeft al een zilveren armband om haar pols. Er zijn geen verse broodjes, maar vijf gewone boterhammen zullen ook wel goed zijn, hoopt ze. Ze zijn niet gebakken met volle maan, maar als je magie wilt versterken, kan je ook 3 druppels van je eigen bloed gebruiken.
Terwijl het meisje zich de kelder in haast, hoort ze het geluid van een werverwind aanzwellen!
Hermelien knipt het licht aan. Ze heeft nog nooit zo snel een pentagram gemaakt met het zout.
Op alle hoeken legt ze een boterham, in het midden de armband.
Daarna gaat ze in het midden van het pentagram staan en leest gehaast de beschermspreuk op.
De wervelwind is al zo dichtbij dat ze dakpannen kan horen als ze de grond stuk vallen.
Met een scherpe naald prikt ze zich diep in de vinger en verbeet de pijn.
Drie druppels bloed vallen op de grond, terwijl ze de beschermspreuk fluistert.
Meteen wordt het windstil.
Hermelien loopt opgelucht de kelder uit. Ze sluit de deur stevig af en de sleutel stopt ze diep in haar zak. Zolang als het pentagram onverstoord blijft liggen, is hun huis veilig.
Maar zij niet. Als de leerling heks haar kamer binnenkomt, wemelt het er van de muizen!
Knikkebeen rent er krijsend vol plezier achteraan.
Gelukkig is ze niet bang voor muizen.
Hermelien begint een beschermspreuk voor haarzelf in het spreukenboek nr. 8 op te zoeken.
Om haar heen wemelt het van de muizen. Ze zijn wit en hebben trillende snorhaartjes en rode oogjes. Ze kruipen over alles heen, zelfs over haar voeten.
Knikkebeen staart vol verrukking naar links en rechts, maar met zoveel muizen kan hij ook niks beginnen. Om haar heen, klinkt het gepiep van de tientallen muizen oorverdovend.
Ze zucht teleurgesteld als ze geen beschermingsspreuk kan vinden, wat moet ze nou toch doen?
Ineens wordt het stil en alle gepiep verstomt.
Hermelien kijkt verrast op. Ze ziet vlak voor haar iemand staan die ze verbaast herkent. Winky heeft een oude theedoek als toga om haar lijfje gewikkeld, maar het is schoon. De kleine huiself heeft zelfs haar groene haren gekamd.
‘Hallo Hermelien.’ Winky glimlacht verlegen, ‘ikke heb pakje voor jou,’ en ze steekt haar een groen envelopje toe.

Mevrouw Wemel is in de gezellige rommelige keuken van ‘Het nest’ bezig. Met haar toverstaf laat ze de afwas langs sop en een droogdoek huppelen.
Ron’s moeder leest ondertussen een kookboek door en zette alvast wat ingrediënten klaar om een taart te bakken. ‘We hebben een flinke verjaardagstaart nodig,’ mompelt ze. ‘Onze Ron wordt alweer dertien. Wat gaat de tijd toch snel.’
Tegelijk met een groene rookwolk, komt er iets uit de haard op de grond terecht. Als mevrouw Griffel erheen loopt, ziet ze verbaasd een prachtige taart staan. Er zitten wel 6 dikke lagen witte crème vulling in. Er staat in roze glazuur met rode hartjes erom heen. “Voor Ron Wemel.”
‘Nou moe?’ Mevrouw Wemel nam de taart en zette die kreunend op de tafel. ‘Tjonge, die krijgen we in nog geen 3 dagen op,’ mompelt ze, nou, dat scheelt mij weer bakken. Zou Hermelien die Ron gestuurd hebben?’ De moeder van Ron kan werkelijk geen ander meisje bedenken die iets met haar zoon te maken heeft.
Mevrouw Wemel giechelt, de vrienden van Ron zouden erg verbaasd zijn, als ze hem weer zouden zien. Ron is de laatste tijd erg veranderd. Niet alleen heeft hij een flinke groeistuip gekregen, maar ook; poef! Opnieuw verschijnt er een grote taart met het formaat van een flink wagenwiel en vol heerlijke aardbeien met slagroom.
Hoofdschuddend zet mevrouw Wemel de handen in haar zij en bekijkt de enorme taart, ‘hoe zouden ze die in vredesnaam gemaakt hebben,’ vraagt ze zich af. ‘Vast door toverij, ik krijg ze nooit zo groot.’

Phoef! Opnieuw ligt er iets voor de haard het is een flinke stapelt brieven. ‘Brengt de post tegenwoordig de brieven zo rond?’ Mevrouw Wemel schudt haar rode krullenbos. Ze raapt de brieven en kaarten op en bekijkt de tekst van de kaarten.
‘Voor Ron. Voor R. Wemel. Voor Ron Wemel. Voor een arme stakker. Ik begrijp alles, want ik heb hetzelfde meegemaakt.’
Mevrouw Wemel kijkt verbijsterd naar de heerlijke taarten en het stapeltje kaarten en brieven, en schudt opnieuw haar hoofd. ‘Ron is nog niet eens jarig?’
Mevrouw Wemel loopt snel weg om haar zoon de brieven te geven en te vertellen over de heerlijke taarten. Er klinkt achter haar alweer het geluid van de haardpost, maar ook het gefladder van uilen die post brengen. Bij die post is ook het nieuwste exemplaar van Heks en Haard.
Ron is al net zo verbaasd als zijn moeder over de brieven. (Ze hebben heks & haard nog niet gelezen.)
Alle brieven druipen vol van sympathie, hij moet meteen Harry en Hermelien dumpen. Iemand belooft om zo snel mogelijk een vreselijke puistjes en wrattenvloek over Hermelien te leggen, zodra ze genoeg zwelsap bij elkaar heeft.
Ron kijkt zijn moeder verbijsterd aan, als ze hem vraagt wat dit betekent. Hij kan alleen maar schokschouderen, als ze hem vraagt wie dit gestuurd had.
‘Je hebt toch geen ruzie met Hermelien of zo?’ Ze kijkt hem argwanend aan.
‘Echt niet mam,’ Ron haalt weer zijn schouders op, daarbij kruipen de mouwen van zijn te klein geworden trui nog meer op.
‘Het wordt hoog tijd dat we eens wat nieuws voor je kopen, jongen,’ zijn moeder gaat tot een ander onderwerp over. ‘Over twee weken gaan we toch je schoolinkopen doen. Ze hebben vast wel iets leuks voor je.’
Ron kijkt zijn moeder fronsend na terwijl ze zijn kamer verlaat. Over dat ‘leuke’ maakt hij zich nu al ernstige zorgen. Zijn moeder en hij hebben nogal een verschillende smaak over wat leuk wi.
Ondanks het geldbedrag dat ze laatst gewonnen hadden met de Heksen & tovenaars loterij, ‘(niemand kon zich herinneren een kaartje gekocht te hebben.) moeten ze nog altijd erg zuinig doen. Hopelijk hadden ze dit keer een beetje fatsoenlijk gewaad voor hem en vooral, Ron grijpt kreunend in zijn haar en mompelt, ‘laat het alsjeblieft niet iets met kant zijn!’
Als mevrouw Wemel weer naar beneden gaat, ziet ze voor de haard een werkelijk kniehoge stapel post, allemaal voor Ron!
De vloer is bedekt met nog eens een dozijn taarten. Bovenop de brieven ligt de nieuwste Heks & Haard. Mevrouw Wemel snijdt zichzelf alvast een lekker stukje taart af en gaat met een kopje koffie gezellig zitten met het weekblad.
Ondertussen blijft de haard post ophoesten tot de enorme stapel bijna het plafond bereikt.
‘Ron!’ Mevrouw Wemel kijkt fronsend omhoog, ‘Ron, kom eindelijk eens je post ophalen?’
Ze krijgt geen antwoord. ‘Ron!’ Zijn moeder wil weer boos gaan roepen, maar de knaloranje letters op de voorpagina van Heks & Haard, laat de moeder van Ron overeind veren. Ze verslikte zich bijna in haar koffie, daarna stuift ze vol paniek, zwaaiend met het blad, naar boven.

Er is nog maar één iemand er onbewust van dat Rita Pulpers haar giftige pen weer heeft opgepakt.
Harry loopt over het zanderige bospad en kan het bijna niet geloven.
Af en toe wrijft hij over de bronzen armband om zijn pols of kijkt om naar zijn oom.
Sirius kijkt naar hem op en knipoogde.
Het is echt waar jongen, lijkt dat knipoogje te zeggen. We nemen stiekem samen een weekje vakantie!
De jongen en de grote zwarte hond lopen door een prachtig bos met enorme oude eiken. Overal huppelen eekhorentjes en er dartelen een kudde eenhorens voorbij.
Harry luistert naar vrolijk zingende vogeltjes en denkt nog steeds dat dit een droom is.
Maar als zijn peetvader weer tegen hem knipoogt, begint Harry te lachen.
Hij is er tussen uit geglipt, zomaar stiekem weggegaan en ome Herman weet van niets! Juist dat stiekeme, dat hij zomaar op vakantie is gegaan, laat hem stralen. Dit is zo cool. Dit is zelfs fantastisch. Wauw!
Ze lopen tussen de laatste bomen van het bos door en hebben vrij zicht op een grote weide met een brede zandweg ertussen door.
Met een ruk blijft Harry stilstaan en zijn oom komt naast hem staan.
Over de zandweg rijden ridders in glanzend harnas te paard en zelfs een paar op enorme draken.
In een dichte drom lopen er tovenaars en heksen in zwarte of kleurige gewaden van en naar het kasteel. Daar verrijst het mooiste kasteel wat Harry ooit gezien heeft.
‘Oh, dat is cool man,’ verzucht Harry. ‘Dit is zo cool!’
Kasteel Driedraken is enorm. Het lijkt zich wel van de ene horizon naar de andere uit te strekken met tientallen kantelen en torens met kleurige vaantjes erop.
Er is een grote poort waar iedereen door loopt om het kasteel in of uit te komen.
Sirius Swarts geeft hem een por met zijn snoet en Harry begin weer te lopen.
Op naar de vakantie. Cool!

Dicht naast elkaar lopen Harry en zijn oom op het prachtige kasteel af. Vogeltjes fluiten vrolijk in de bomen. Het zonnetje schijnt heerlijk. Harry kan zijn eigen geluk nauwelijks geloven. Zomaar heeft hij vakantie! En het allermooiste, de Duffelingen weten hier helemaal niets van.
Ze zijn niet langer alleen.
Er lopen een boel heksen, tovenaars en hun kinderen net als hen te voet. Er zijn ook een boel families die op paarden rijden, in rijtuigjes zitten of juist enorme Draken als rijdieren hebben.
De kleinste draak is maar twee meter. De grootste ruim vier meter hoog.
De draken hebben allerlei kleuren, van paars, rood, geel, oranje of zelfs blauw van kleur. De grond dreunt als de enorme dieren langs komen. Het bevalt Harry eigenlijk niks hoe de enorme beesten hem opnemen. Gelukkig hebben de meeste draken een muilkorf om.
Harry stapt snel opzij als een rij rammelende karren vlak langs hem rijden. Het zijn boeren met grote karren vol groente, fruit, en tonnen vol met Driedraken bier of Driedraken wijn.
Harry hoort ineens een minachtend geluid. Een meisje van zijn leeftijd zit in een rijtuig en kijkt vol afkeer naar hem terwijl ze langs rijdt. Harry heeft nu pas door dat hij in de sjofele veel te grote kleren van Dirk er wel erg haveloos uitziet. De meeste mensen dragen gewaden met of zonder tovenaarshoed. Hij ziet er uit als een zwerver. De te grote broek van Dirk lubbert hem om zijn benen en de trui ziet er wel heel erg tweedehands uit.
‘Sirius?’ Harry ziet een bosje dicht struikgewas en loopt er snel heen, ‘ik kan zo echt het kasteel niet in gaan hoor! Ze gooien me er zo weer uit, moet je zien hoe ik eruit zie.’ Hij trekt verschrikt aan zijn veel te grote kleren. De hond neemt hem op en knikt.
‘Pas jij even op mijn tas?’ Harry neemt zich snel de armband af en doet die aan de andere arm.
Het duurt hem, dankzij de viavra, geen 10n tellen om weer in zijn kamer terug te komen.
‘Zo, ik trek mijn gewaad wel over die ouwe zooi aan,’ besluit Harry. Hij zou zich knap stom voelen om er alleen zijn onderbroek onder aan te hebben.
Zijn pyjama lijkt hem helemaal een gek idee.
Harry kijkt met grote ogen rond. Oh ja. Hij was het even vergeten maar nu ziet hij de kleurige muren weer. Het grasgroene kleed en stik, waar is zijn dekenkist ook alweer?
Harry loopt rondjes door de grote kamer om zijn kist te vinden, Dobby ias er niet? Harry besluit de HuisElf niet te roepen. Dat zou sneu voor Dobby zijn, want Harry wil ook snel weer weg.
Ah, daar staat zijn kist, achter een heg van groene struiken.
Terwijl hij naar zijn grote dekenkist loopt, blijft Harry verbijsterd staan.
Aan zijn bureau zit iemand. De jonge knul schrikt ervan. Op zijn stoel. Met de armen leunend op zijn tafel. Af en toe knagend aan een grote groene wuivende veer zit een vrouw met paarse krullen en een geel gewaad driftig te schrijven.
Wel verdraaid! Nu pas herkent Harry haar, dat is Rita Pulpers! Maar? Hermelien had haar toch als tor gevangen gehouden? Rita heeft zeker drie blaadjes vol geschreven, ze leest tevreden haar werk door.

‘Hee!’ Harry klinkt boos. ‘Wat doe jij nou hier?’
Rita Pulpers schrikt enorm. Ze springt snel op. Ze grijpt haar velletjes papier en drukt ze tegen zich aan, terwijl ze naar achteren loopt.
‘Nou?’ Harry stampt kwaad op de grond, ‘Hermelien had je toch opgesloten? Wat moet je hier?’
‘Oh, ben jij het.’ Rita Pulpers glimlacht haar gele tanden bloot. Snel
haalt ze haar tasje onder haar arm vandaan en bergt er de velletjes papier en haar ganzenveer in op.
‘Ja, ik ben het en dit is mijn kamer!’ Harry wijst met een boze zwaai om zich heen, ‘wat doe jij hier?’ ‘Nou eh,’ de heks schikt met een hand haar weelderige paarse krullen. ‘Ik wou eens kijken hoe het met je ging op je verjaardag’ giechelt ze. ‘Hartelijk gefeliciteerd, Pottertje.’
Harry wordt meteen nog bozer. Die vervelende vrouw heeft hem geen Pottertje te noemen en lief te glimlachen alsof ze zijn tante is.
‘Hermelien had je opgesloten,’ zegt hij. Geërgerd zet Harry de handen in zijn zij.’ Hoe kom je uit je pot, Rita? Heeft Hermelien je vrijgelaten?’
‘Oh, dat domme meisje,’ Rita grinnikt. ‘Elke dag gaf ze me verse blaadjes en zo en ik hield me heel lang rustig tot deze ochtend. ‘Ik wist ook wel dat het je verjaardag was. Dus wou ik eens kijken hoe de beroemde Harry Potter zijn verjaardag viert.’
‘Hoe kom je dan uit je pot,’ vraagt Harry achterdochtig.
Rita trek haar lippen in een gemene glimlach op. ‘Ik lag op mijn rug en deed net alsof ik dood was. ‘Je vriendinnetje haalde me uit de pot om me bij het licht van het raam te bekijken. Alleen jammer dat het raam net openstond!’ Rita breekt in hatelijk lachen uit.
‘Doe eens wat zachter!’ Harry kijkt geschrokken om naar de deur. Straks komt Dirk weer gluren of erger, tante Petunia en ome Herman. Wat zullen ze zeggen als er zomaar een vreemde vrouw in zijn kamer staat? ‘Nou, je hebt gezien dat ik jarig ben en wat wil je nu van mij?’
Harry ziet Rita Pulpers haar tasje bekijken. Even denkt hij, verbluft, dat ze misschien een cadeautje voor hem heeft. Ze kijkt zo, zo veelbetekenend naar hem? Net of ze een enorme verrassing voor hem heeft. Ineens herinnert Harry zich dat Dobby zijn huisElf is geworden.
Hij had net ook nog de kaart van het kasteel Driedraken bekeken. Wat als Rita dat allemaal gezien heeft? Stel je voor dat ze dat allemaal opgeschreven heeft en, en? Als iedereen ervan af weet, gaat zijn hele vakantie met Sirius niet door! Stel je voor dat ze op zijn school zullen horen hoe zijn kamer er nu uitziet? Ron lacht zich vast dood!
‘Geef me je tas!’ Harry strekt zijn hand uit. Hij doet een grote stap naar voren, ‘geef onmiddellijk je tas hier,’ roept hij woedend.
‘Mijn, mijn tas?’ Rita Pulpers kijkt zenuwachtig om, vast op zoek naar een raam, maar die is hier nergens meer te zien. Warm geel licht schijnt van overal.
Ze kijkt Harry zenuwachtig aan. ‘Wat wil je met mijn tas, jongetje?’
‘Ik wil die drie velletjes papier die je vol geschreven hebt,’ zegt Harry. Het ‘jongetje’ springt snel naar de verslaggeefster en gaat vlak voor haar staan. Harry kijkt Rita strak aan. ‘Geef me onmiddellijk dat papier! Ik weet wel dat jij alleen maar gemene dingen kan schrijven,’ eist hij. ‘Geef meteen hier!’
Harry strekt bevelend zijn hand uit.
Rita kijkt hem verschrikt aan. Ineens knijpt ze haar ogen dicht en fluistert iets. Een windvlaag waait door de kamer en Rita is weg!
‘Verdraaid!’ Harry staart vol woede naar het niets en balt zijn vuisten. ‘Ze kan verdwijnselen!’

Harry kijkt speurend zijn kamer rond. Hij hoopt dat Rita alleen maar weer een tor geworden is, misschien kan hij haar nog vangen? Helaas ziet hij niets wat daar op wijst. ‘Oh,’ kreunt hij, ‘wat moet ik nou doen?’ Rita gaat vast mijn vakantie verpesten!
Harry woelt door zijn haar. Zijn lokken staan stijf overeind na een harde schrobbering.
‘Wat moet ik nu toch doen? Ik heb Hedwig al weggestuurd, dus ik kan niemand meer waarschuwen of om raad vragen en, en;...’ Ineens denkt Harry eraan dat Hermelien hem haar telefoonnummer gegeven heeft. Snel zoekt hij het op uit zijn kist en bekijkt het nummer. Er zit niets anders op, hij moet zijn vriendin bellen.
Harry rent naar zijn kamerdeur. Die is ruim 40 meter verder en doet de deur open. Aandachtig luistert hij, maar hij hoort niets, nergens is er een Duffeling te horen?
‘Goed zo, hopelijk zijn jullie allemaal boodschappen doen,’ fluistert hij en klemt het papier met het telefoonnummer in zijn hand. Harry sluipt naar beneden.
‘Stik,’ mompelt hij. De Duffelingen zijn toch nog thuis, beneden drijft de geur van gebakken spek door de gang. Op zijn tenen sluipt hij de woonkamer in. Naast de stoel van ome Herman, op een tafeltje, staat de houder met de witte mobiele telefoon.
De keukendeur is dicht en daardoor klinken zachte stemmen. ‘Maar dat wil ik niet!’ Dirk verheft zijn stem op zeurderige toon terwijl hij spreekt.
‘Houd onmiddellijk je mond, jongetje, of je gaat maar naar je kamer!’
Ome Herman klinkt boos op Dirk? Dat verbaast Harry, Ome Herman was nooit boos op Dirk, alleen maar op hem. Hier maakt Harry zich nu niet druk om. Als ome Herman hem betrapt dat hij ongevraagd gaat bellen, nou, dan kan is hij nog niet jarig. Hoewel, Harry bekijkt de armband en proest het uit. Vandaag is zijn verjaardag en straks gaat hij weer naar zijn peetvader toe!
Stilletjes sluipt hij naar de telefoon. Harry tilde snel de mobiel op en tikt zo zachtjes mogelijk het nummer. Snel drukt hij het toestel tegen zijn oor. Als hij nu zachtjes spreekt, dan horen ze er in de keuken hopelijk niets van.
Tuu-tuut. Tuuu-tuutt. Twee keer overgaan, Drie keer. Vier keer. Oh jee, denkt Harry bezorgd. Als Hermelien nu maar thuis is. Trr klik. Gelukkig, er wordt opgenomen.
‘Met Hermelien Griffel?’
Harry sluit opgelucht zijn ogen, het is Hermelien zelf! Harry vergeet meteen zachtjes te spreken, ‘Hermelien, ik ben het, Harry.’
‘Harry, wat leuk dat je belt en nog wel op je verjaardag!’ Even klinkt Hermelien heel blij. Net zo snel veranderde de klank van haar stem. ‘Het spijt me zo,’ breekt ze in verontschuldigingen uit, ‘ik las het vanochtend en ons hele huis zat vol sp;…’
‘Hermelien, Rita Pulpers was hier,’ haast Harry zich te zeggen.
Zijn vriendin zwijgt meteen.
‘Oh nee hé.’ Hermelien kreunt vol schrik. ‘Ik was er al bang voor, dat gemene rotwijf! Weet je, ze probeerde al steeds te ontsnappen en toen ze op haar rug lag, toen;’...

‘Hermelien!’ Harry valt haar weer in de rede. ‘Ze heeft me gezien, mij en Dobby!’
‘Dobby?’ Hermelien wordt stil. Ze blijft stil terwijl Harry zenuwachtig vertelt, hoe Dobby dacht hem een enorm plezier te doen door zijn huisElf te worden.
‘Ach,’ meer zegt zijn vriendin niet. Ineens kapt ze het gesprek af. ‘Maak je nou maar geen zorgen Harry, ik houd via Heks en haard de nieuwtjes in de gaten. Dan hoor je nog van mij.’
Harry fronst verbaasd. Hoort hij nu bij Hermelien op de achtergrond een stem? Het is een hoog stemmetje dat hem best bekend voor komt.
‘Sss! Stil nou,’ zegt Hermelien verschrikt. Er klinkt een harde klik, als zijn vriendin zonder nog een woord de verbinding verbreekt.
Harry vind dat stemmetje niet belangrijk, dat is misschien wel een vriendinnetje van Hermelien. Harry besluit dat Sirius ook over Rita Pulpers moet weten. Zijn oom zal wel weten wat te doen met die vervelende vrouw.
Harry sluipt geruisloos de trap weer op. In de keuken blijft het angstwekkend stil. In zijn kamer haalt hij snel zijn zwarte gewaad uit de koffer. Hij trekt het aan. Doet de armband aan de andere arm en meteen maakt een woest suizend geluid hem duizelig. Gelukkig, hij is alweer terug tussen de struiken. Een grote zwarte hond lag lui te doezelen in een plek zonlicht, maar springt kwispelend op, als hij naast hem opduikt.
‘Sirius!’ Harry struikelt over zijn woorden als hij over Dobby vertelt, over Dirk en het allerergste dat Rita Pulpers in zijn slaapkamer zat te schrijven.
Terwijl Harry praat veranderd de zwarte hond in zijn pleegvader. Sirius luistert aandachtig en knikt opbeurend zodra Harry eindelijk zwijgt. ‘Maak je nou maar geen zorgen, beste jongen,’ klopt hij op zijn schouder. ‘We zijn nu bij kasteel Driedraken en gaan samen gezellig vakantie vieren. Daarna hebben we nog tijd genoeg om ons samen zorgen te maken.’

“Samen zorgen maken.” Harry voelt zich enorm opgelucht dat hij niet meer alleen is. Nu hij zijn zwarte gewaad aanheeft, wordt er nauwelijks naar hem gekeken. Terwijl hij naar Driedraken toeloopt vergeet Harry Rita geheel. Hij mag in dat prachtige kasteel logeren! Overal ziet hij dappere ridders in glanzend gepoetste stalen wapenuitrustingen. Meteen vergeet hij alle trammelant met Rita.
Sirius en zijn pleegkind lopen naar de grote poort van het enorme kasteel, nu pas ontdekt Harry dat er een groep soldaten staan,die iedereen streng in de gaten houden.
‘Oh oh,’ bezorgd kijkt Harry om naar zijn oom. De grote donkere hond knipoogt naar hem. Hij laat zijn bek openhangen met zijn tong eruit. Daardoor ziet zijn oom er heel honds uit.
Onder de poort staat een dikke man in geel gewaad met op de borst in groen, rood en blauw het symbool van de Driedraken. Deze man vraagt iedereen die het kasteel binnenkomt wat hij of zij komt doen. De poortwachter wil van alles weten. Daardoor ontstaat er een lange rij van wachtende boeren, mensen op paarden, te voet en zelfs op torenhoge draken.

Harry moet net als iedereen wachten. Hij heeft daardoor alle tijd om rustig om zich heen te kijken en voelt zich eigenlijk niets op zijn gemak.
Draken zijn van dichtbij enorm, ze stinken uit de bek naar zwavel en als er eentje een hoop laat vallen, zijn er daarna meteen een stel knechten druk met kruiwagens en scheppen om dat op te ruimen. Drakenmest is namelijk erg gewild bij heksen voor hun kruidentuin, dus de mest word tot het laatste brokje opgeveegd.
Er lopen wat soldaten langs. Ze hebben een rood jak met het wapen van het kasteel erop aan. Dragen een zwaard aan de heup en houden een grote speer in de hand.
De ridders zien er helemaal stoer uit in hun harnassen. Een paar ridders rijden op paarden langs en laten zich door niemand tegen houden. Al helemaal niet door een dikke poortwachter.
Harry en Sirius vorderden stapje voor stapje en staan uiteindelijk onder de poort. Daar kunnen ze alleen maar stenen muren zien. Voor hen staat een grote boerenkar vol grote vaten met wijn en daar weer voor twee zwarte draken.
Achter hen rijdt een grote kar met een os en daarachter staat een grote knalgele Draak.
Stapje voor stapje komen ze vooruit. Eindelijk lopen ze onder de poort door.
Boven hen hangt een scherpgepunt ophaalhek dat er vervaarlijk uitziet. De binnenplaats is enorm. Dat moet wel, want alle mensen en Draken moeten ergens heen.
De boer op de kar voor hem wordt kortaf bevolen dat hij naar de kelders moet.
Daarna is het hen beurt. Harry wordt onderzoekend opgenomen.
‘Mijn naam is Gilias Hoogmoed.’ De dikke poortwachter heeft rode wangen van de drukte en neemt hem fronsend op. ‘Waar is je begeleider, jongeman,’ vraagt hij geërgerd. ‘Kinderen moeten verplicht een begeleider bij zich hebben.’ Ergens achter in de lange rij klinkt luid gebrul. Angstig geloei van een os en daarna boos geroepen. Eend raak heeft een os die voor een kar stond opgevreten!
‘Hoor je,’ de poortwachter heft vermanend een vinger. ‘Draken zijn levensgevaarlijk voor loslopende kinderen!’
‘Ik heb geen begeleider nodig,’ zegt Harry nijdig en steekt het inschrijvingspapier toe.
Gilias Hoogmoed ontrolt het perkament en leest het terwijl zijn lippen meebewegen. ‘Harry Potter en toverbeest?’ De dikke man neemt zijn voorhoofd onderzoekend op. Harry strijkt snel wat haar over zijn litteken. Het ergert hem vreselijk dat iedereen er altijd zo naar staart.
‘Goed, je toverbeest is voldoende als begeleider, Harry Potter,’ knikt de poortwachter uiteindelijk. ‘Maar denk er goed om, draken zijn erg gevaarlijk. ‘Wel, je bent nu een gast en gasten moeten naar het gastenverblijf.’ De dikke poortwachter draaide zich om en brult ‘Arboud!’

Een grote ridder schrijdt waardig op hen af, zijn metalen harnas rammelt met elke pas.
Harry kijkt vol ontzag op naar de ridder. Hij heeft een helm op met kleine spleet, waardoor hij hem streng aankijkt.
‘Breng deze knaap naar de gastenverblijven, Arboud.’ Gilias Hoogmoed rolt het papier weer op en steekt het hem toe. Meteen daarna vergeet de poortwachter Harry weer en rent zwaaiend met zijn armen weg. Gillias roept driftig! ‘Hee! Stop dat! Draken mogen geen beesten eten!’
Harry kijkt om. Hij ziet dat de gele draak blijkbaar trek heeft gekregen, want hij verslindt de trekos van de boer achter hem met een grote hap!
Sirius stoot hem aan en Harry kijkt om. Arboud is zonder op hem te wachten door gelopen. Harry rent er snel achter aan terwijl achter hem boos gekibbel begint. De berijdster van de hongerige draak zegt verontwaardigd dat de boer zijn rijdier opzettelijk te dicht bij de bek van haar beest heeft laten komen.
Arboud blijft staan en Harry rent tegen hem aan omdat hij nog naar de draak omkeek.
‘Gastenverblijven,’ zegt de ridder kortaf. Hij wijst naar een tweede poort veel kleiner van formaat dan de ingang van kasteel Driedraken.
Harry wrijft zijn neus, dat harnas is bikkelhard en hij kijkt nog een keer om.
Arboud loopt er snel heen, terwijl de boer en de poortwachter met elkaar beginnen te vechten.
De gele draak zet het op een lopen achter een paar ridders aan, zijn berijdster probeert tevergeefs hem stil te laten staan.
Harry gaat maar snel naar binnen. ‘Welkom,’ een lange magere man heeft net als de poortwachter een geel gewaad aan met het kleurige wapen erop. ‘Mijn naam is Dragon, Hij buigt voor hem. ‘Welkom geëerde gast, mijn naam is Lenmir. Volgt u mij naar uw gastheer?’
Binnen wordt een gang verlicht door toortsen. In een hal waar een stel open doorgangen op uitkomen zit een oude waardige ridder achter een houten tafel. Op de tafel liggen stapels boeken en perkamenten rollen. Ertussen pronkt een pennenkoker met zwierige paarse veren.
Achter de ridder staan twee lakeien. Een oudere man en een jongen van Harry’s leeftijd.
De ridder neemt hem en Sirius onderzoekend op.
‘Mag ik u voorstellen.’ Dragon wijst naar de oude ridder. ‘Heer Galiad, de kamerheer van Driedraken en bedwinger van een duizend draken. Uw naam is…?’
Zowel de kamerheer als Dragon nemen hem streng op.
Harry breekt het zweet uit. Het is hem gelukt hier te komen, stel je voor dat hij niet mag blijven. Dat ze hem wegsturen omdat dat hij geen begeleider heeft? ‘Mijn naam is Harry Potter, meneer.’ Harry haast zich om te buiging.
Dragon strekt zwijgend zijn hand uit naar de rol papier.
Harry overhandigt het en slikt. Hij kijkt smekend naar Sirius, waarom wordt hij niet normaal en neemt het van hem over?
De lakei geeft het inschrijvingsformulier aan heer Galiad.
De ridder lees het papier en neemt zijn voorhoofd onderzoekend op.
Sirius gaat zitten en krabt zich onhandig met een poot achter zijn oor. Harry bedenkt dat hij dat vast niet zou kunnen. Hij vindt zijn pleegvader knap in een hond nadoen.
Heer Galiad kijkt steels naar een exemplaar van Heks en Haard dat bovenop een stapeltje tijdschriften ligt. Hij knikt naar de lakei.
‘Wees welkom op kasteel Driebergen, Harry Potter.’ De lakei spreekt met dreigende stem. ‘Denk er goed om, elke tovenarij om iemand te benadelen is hier verboden.’
‘Um ja?’ Hij haalt zijn schouders op en knikt snel. ‘Goed hoor,’ zegt Harry verbaasd.
De kamerheer rolt het papier weer op, steekt het Harry toe en knikt naar de andere jongen. Deze stapt meteen naar voren.
‘Dit is Rolf, hij is je persoonlijke lakei in ons kasteel,’ stelt Dragon voor. De jongen, net zo oud als Harry maakt een buiging en kijkt hem vrolijke grijnzend aan.
‘Kom maar mee, Harry Potter,’ knikt Rolf hem toe. Hij grijpt zijn tas en gaat hem met snelle passen voor. Sirius trippelt zwijgend mee.

Ze lopen door een donkere smalle gang, schaars verlicht met fakkels. Bij trappen of andere gangen, staan soldaten de wacht te houden. Ook bij de trap die Rolf ineens oploopt, staan een paar soldaten.
Harry kijkt om terwijl ze voorbij lopen als hij zachtjes hoort lachen. Lachen ze hem uit?
Hij ziet de mannen, verborgen onder hun armen, een stelletje speelkaarten vast houden. Zodra zij voorbij lopen, spelen ze verder.
Sirius zijn nagels tikken luid op de stenen traptreden terwijl ze omhoog stappen. De trap is smal en draait rond. De treden stijgen en stijgen en stijgen maar, tot Harry zich duizelig van voelt. Eindelijk opent Rolf een deur, is hier eindelijk hun kamer.
Harry leunt even vermoeid, met trillende benen, tegen de muur. Hij ziet een lange gang met een aantal deuren. Zijn ze er nou nog niet?
‘Kom je nog?’ Rolf neemt hem verbaasd op. De jonge lakei ziet er helemaal niet naar uit dat hij last heeft van vermoeide benen. Harry duwt zich van de muur af. Hij houdt een pijnlijke kreun in en begint weer te lopen. Zijn pleegvader volgt hem op de hielen. Sirius heeft er nu helemaal geen moeite meer mee om zijn tong hijgend uit te steken. Verdwijnselen heeft beslist voordelen, maar je krijgt er geen conditie mee.
Naast de deuren in de lange gang ziet Harry kleine houten bordjes met namen erop.
Willa Octrot met zoon Hector Octrot en dochter Willia Octrot.
Heer Daniel van Eikenblad tot Hogedraak.
Harry leest de namen. Hij moet lachen als een tovenaar Poeze Katjes heet, tot hij zijn benen met een ruk voelt verstijven. Wat hij nu op het bordje leest, laat hem zijn bril afnemen en zijn ogen uitwrijven, maar hij leest het toch echt goed. Severus Sneep! Hoogleraar Toverdranken te Zwijnstein.
Sneep? Staat daar nu echt de naam van een professor die hij tot op het bot verafschuwt?
Vol ongeloof blijft hij naar het naambordje staren.
‘Nee, Harry Potter.’ Rolf wenkt grinnikend. ‘Dat is jouw kamer niet hoor, die is hier.’ Harry kan het niet geloven en zou het liefste meteen rechtsomkeer maken. Zijn kamer is precies naast dat van professor Sneep!
Rolf opent de deur en maakt een gastvrij gebaar. Harry blijft weer stokstijf staan. Hij leest het bordje naast zijn kamerdeur vol schrik. Er staat namelijk, ‘Harry Potter en Toverbeest!’
‘Zo,’ Rolf zet de tas neer, ‘ik hoop dat alles naar wens is?’
‘Eh, ja hoor,’ Harry kijkt om zich heen. Hij ziet een ruime kamer met raampje smet glas en lood erin. In de ene is het wapen van het kasteel gegrafeerd, in de andere een ridder.
Er staan twee bedden tegen een muur met een nachtkastje ertussen. Er ligt een groot berenvel op de vloer en in een hoek staat een tafel met twee stoelen. Tegen de andere muur een grote kast, er zit daarnaast een deur waar de badkamer is. Sirius staat de kamer ook op te nemen. Daarna gaat hij zitten en kijkt hem afwachtend aan.
Anders zou Harry er wel om lachen hoe Sirius er grappig uitziet als hij de kop schuin houdt, maar Sneep! Professor Sneep in de kamer naast hem? Harry zou het liefste willen gillen. Dit is een ramp!
‘Hier is de badkamer’, Rolf doet de deur naast de kast open en keek hem afwachtend aan.
Harry voelt zich verplicht om even te kijken. Hij ziet in een kleine ruimte een stalen bad op 4 drakenpoten met een gekromde drakenstaart er om heen. Er is ook een wc en wastafel. Daarvoor ligt een kleedje op de grond met het wapen van Driedraken erop.
‘Mooi?’ Rolf kijkt hem afwachtend aan.
Harry voelt ineens een enorme drang om te plassen en stapt naar binnen. ‘Kom zo terug,’ mompelt hij en doet de deur op een kiertje dicht.

Terwijl hij naar de wc gaat en de bril omhoog doet, klinkt erachter hem de stem van Rolf,
‘Zo, ben jij dan een mooie grote jongen?’
Sirius slaakt een blafje, hij wordt blijkbaar aangehaald.
Harry grinnikt terwijl hij plast. Wat zal Rolf schrikken, als hij wist dat zijn oom een Faunaat was.
‘Jaa, ‘jij bent een grote jongen en zo een grote lieverd,’ zegt de jonge bediende opgewekt. ‘Kijk eens?’ Rolf heeft iets en heeft dat blijkbaar gegooid en zegt nu op bevelende toon. ‘Zoek!’
Als het blijkbaar wordt teruggebracht klinkt. ‘Goed zo, braaf.’
Harry trekt door en wast zijn handen. Ondertussen kijkt hij in de spiegel en luistert niet meer naar Rolf die zijn oom andere kunstjes laat doen.
Tegenover hem staat een met lange zwarte haren!
‘Ben je daar?’ Heimelijk fluistert ze het en kijkt om, alsof ze daar eigenlijk er niet mag zijn. Haar groene ogen fonkelen als ze haar dikke zwarte haar bij het voorhoofd omhoog schoof en hem toefluistert, ‘kijk eens?’
Harry vergeet de zeep van zijn vingers af te spoelen. Hij voelt het koude water niet een meer over zijn handen stromen. Het meisje heeft net als hij een bliksem-vormig rood litteken op haar voorhoofd!
‘Ja, je ziet me,’ mompelt ze en steekt ineens haar tong uit. ‘Doe eens zo?’
Harry laat dat niet op zich zitten en steekt ook zijn tong uit.
‘Joepie,’ knikt het onbekende meisje vrolijk. ‘Het is gelukt!’ Ze kijkt omlaag en doet iets onder de spiegel.
Harry merkt nu pas dat het water in de wasbak niet zo snel wegstroomt. Bijna loopt de bak vol. Het water sijpelt al over de rand, snel draait hij de kraan dicht. En hoort tot zijn verbazing lachen.
Het meisje drukt haar neus tegen de spiegel aan haar kant en kijkt hem met vrolijke glimlach aan.
‘We hebben contact,’ knikt ze tevreden, ‘super.’
Harry breekt juist het zweet uit. Stond dat meisje daar de hele tijd? Heeft ze dan ook gezien dat hij bij de wc bezig was?
‘Weet je, jij bent de eerste die ik zie, die mij ook kan zien,’ zegt het meisje. Ze houdt haar haren op het voorhoofd omhoog. Ze begint met een washandje over haar voorhoofd te boenen en poetst daarmee het rode litteken weg!
Harry voelt zijn mond openzakken!
‘Had ik met mijn stift gemaakt,’ giechelt ze. Je moest je gezicht eens zien en…;’
‘Hee, hallo, Harry Potter?’ Rolf klinkt vragend, ‘ben je in slaap gevallen of zo?’
‘Ik kom,’ roept Harry terug en kijkt daarbij even om. Als hij weer in de spiegel kijkt, is het meisje verdwenen…
‘Hé, nou weet ik niet eens hoe ze heet,’ moppert hij. Harry droogt snel zijn handen en gaat de badkamer uit. Sirius ligt languit op de grond en knipoogt tegen Harry. Hij weet best wel dat Harry alles gehoord heeft, terwijl Rolf niet weet, dat hij een Faunaat is.
‘Goed dan.’ Rolf kucht en houdt zijn hand veelbetekenend omhoog. ‘Ik hoop dat uw verblijf hier naar wens is.’
‘Eh ja, dat hoop ik ook,’ mompelt Harry. Hij zweet nu al peentjes. Sneep! Van alle pech in de wereld, Professor Sneep in de kamer naast hem!
Rolf blijft staan en kijkt hem strak aan.
Harry begrijpt het wel, maar hij heeft eigenlijk nooit geld bij zich. Toch voelt hij maar eens in zijn jaszak, misschien had hij nog een toverbal of zoiets? Maar wat hij voelt, is koud, glad en rond.
Het is een zilveren sikkel? Hoe komt hij daar nu aan? ‘Alsjeblieft.’ Harry geeft het geldstuk snel.
‘Wauw!’ Rolf kijkt er onder de indruk naar. ‘Nou eh, als je iets nodig hebt of wat wilt weten? De jongen wijst naar een koord aan de muur. ‘Als je daar drie keer aan trekt, kom ik meteen.’
Opgelucht ziet Harry Rolf de deur achter zich dichttrekken.
Sirius de hond lijkt zich alleen maar even uit te rekken, maar groeit meteen weer uit tot een man. Zijn pleegvader recht zich kreunend. ‘Oh mijn rug!’ Sirius betast zich kermend zijn nieren. ‘Die trap vermoorde me bijna!’
‘Sirius!’ Harry springt opgewonden op hem af en grijpt zijn arm beet. ‘Het is een ramp! We moeten hier weg! We moeten hier meteen weg, jij moet weg!’
‘Weg?’ Sirius kijkt hem niet begrijpend aan. Hij grijpt zijn schouders beet. ‘Rustig nou, wat is er aan de hand?’
‘Sneep!’ Harry voelt zijn hand trillen, terwijl hij naar de deur wijst. ‘Professor Sneep heeft de kamer naast ons!’
‘Wat zeg je me nu?’ Sirius Swarts haast zich naar de deur en doet het op een kiertje open. Als hij ziet dat er niemand in de gang is, glipt hij de kamer uit. Sirius moet zichzelf overtuigen van de naam van de bewoner van de kamer naast de hunne. Hij springt net zo snel weer terug in de kamer. Sluit de deur met ene harde klap en leunt er geschrokken tegenaan. ‘Ai ai ai,’ kermt hij vol schrik, ‘Sneep is hier!’
‘Ja,’ kreunt Harry ook, ‘Sneep!’ Met hun ogen groot van schrik kijken ze elkaar aan.
‘Wat moeten we nu doen?’ Sirius loopt even fronsend heen en weer.
‘Oh Sirius,’ klaagt Harry. Hij weet zeker dat hun vakantie voorbij is voor het zelfs maar begonnen is. ‘Wat zal Sneep doen als hij het naamboordje ziet?’
‘Wacht maar, ik heb een idee.’ Snel haalt Sirius hun naambordje van de muur en gooit het, terwijl hij de kamer weer inkomt, bovenop de kast. Zo, dat is al een ding,’ knikt Sirius vastberaden. ‘Nu weet Sneep in ieder geval niet dat we hier zijn.’
‘Maar wat moeten we toch doen als hij ons ziet,’ jammert Harry. ‘Is onze vakantie nou naar de vaantjes?’ Verschrikt kijken ze elkaar aan.
Naast hen is iemand de kamer ingekomen en heeft de deur nogal hard achter zich dichtgetrokken! Ademloos kijken ze naar de muur en kunnen zware voetstappen horen.
Deze persoon loopt heen en weer. Daarna kraakt het bed en wordt het stil.
Vreemd? Het is bijna of ze in de andere kamer zijn met hun oren? Iemand trekt de kurk uit een fles, schenk zich iets in een glas en drinkt. Plotsklaps begin diegene te spreken. ‘Hé hé,’ Sneep haalt diep adem. ‘Het was lang zoeken maar ik heb eindelijk een stukje lever van een witte draak. Nu nog drie haren van een witte eenhoren. Bloed van een jong zwart hondje. Het hart van een weerwolf en we kunnen beginnen.’ Bonk, … bonk!
Er werden laarzen uitgetrokken en op de grond gegooid. Daarna klinkt er het kraken van het bed zodra er iemand op gaat liggen.
Verbaasd kijken ze elkaar aan. Hoorbaar wordt de ademhaling van Sneep dieper en hij valt in slaap.
Ze staan allebei voorovergebogen te luisteren. Aarzelend draaien ze zich van de muur af.
Harry en Sirius schrikken zich rot, als ze niet langer alleen zijn.
Dobby staat er, de handen in elkaar gevouwen voor de buik en kijkt hen afwachtend aan.
‘Een Huiself?’ Sirius neemt Dobby verbaasd op. ‘Ben jij de Huiself van deze kamer?’
‘Nee, onbekende heer.’ De Huiself met zijn enorme groene ogen schudt snel van nee. ‘Mijn naam is Dobby. Ikke ben Harry jaardagscadeautje. ikke ben zijn huiself.’
Harry wordt meteen knalrood. Hij haalt zijn schouders verlegen op als Sirus hem verbaasd aankijkt.
‘Oh, wacht eens even, ik ken die naam.’ Sirius wrijft zijn kin peinzend. ‘Wacht eens, ben jij niet die Elf die alle Huiselfen tot oproer probeerde te krijgen en toen uit het huiselfenverbond is gegooid?’
‘Eh, nee hoor, dat ikke niet ben!’ Dobby wordt duidelijk verlegen. Hij zet de tenen van zijn linkervoet op de rechter, grijpt daarna zijn grote oren beet en trek ze over zijn ogen. Verbaasd kijken ze elkaar aan en daarna weer naar de diep verlegen huiself.
Dobby’s grote groene ogen gluurden langs een hoekje oor. De Huiself liegt zwakjes. ‘Dat heef ik echt niet gedaan, vreemd heerschap!’
‘Hm,’ zegt Sirius alleen maar en vouwt fronsend de armen over elkaar.
‘Dobby?’ Harry kijkt de Huiself vragend aan. ‘Ben je dan geen hoofdelf op Zweinstein?’
Dobby schutterde met zijn voeten. Hij waggelt heen en weer en zwaait met zijn lange armen.
Daarna barstte hij in huilen uit en snikt. ‘Nee!’ Hij kan blijkbaar niet langer liegen.
‘Dobby was drie dagen hoofdelf. Ikke wou allemaal een dag vrij geven elke week. Allemaal een beetje loon geven. Toen heef ze mij Zweinstein uitgezet! Ikke weet niet meer wat doen! Waar heen gaan! Ikke wou niet alleen zijn en, en toen dacht ik Parnasus. Parnasus Potter, heef geen Huiself en, en nu ben ik jouw Huiself? Toch?’
Bij Dobby stromen grote tranen uit zijn groene ogen.
Harry kijkt Sirus verlegen aan en herinnert zich de Winky. Zij was zonder meester en zich toen gaan bedrinken, dat wil hij Dobby niet aandoen. ‘Natuurlijk ben je mijn Huiself, Dobby,’ knikt Harry geruststellend. ‘Je bent mijn vriend en ik ben blij dat je er bent.’ Dobby gilt vol vreugde en springt een gat in de lucht. Daarna begint hij als een opgevoerd stuiterballetje rond te springen.

‘Parnasus Potter?’ Sirius kijkt Harry vragend aan. De jongen kan alleen maar verlegen schokschouderen.
Sirius grinnikt en knikt begrijpend. Mijn Huiself noemde me zuurtje, fluistert hij Harry toe.
Ineens krijgt Sirius een idee. ‘Geweldig!’ Hij steekt de armen in de lucht en maakt een sprong vol blijdschap. Als hij weer neerkomt grijpt hij zijn pleegkind bij de schouders en schudt hem even lachend eraan heen en weer en roep uit, ‘we zijn gered!’
Dobby houdt op met springen en komt bij hun staan. Stralend kijkt hij Harry aan.
‘Ge,gered?’ Harry zet zijn bril weer recht en kijkt Sirius vragend aan.
‘Je Huiself kan toveren, Harry,’ Sirius slaat lachend op de schouder van Dobby. ‘Hij kan ervoor zorgen dat Sneep ons nooit hoeft te zien.’ De faunaat knikt opgewekt. ‘Dankzij Dobby zijn we verborgen voor elke heks of tovenaar die ons zoekt en we kunnen gewoon doorgaan met onze vakantie.’
Allebei kijken ze naar Dobby die zijn pijnlijke schouder wrijft waar Sirius hem heeft geslagen. Toen hij zag hoe blij Harry tegen hem lacht, begint de Huiself ook te lachen. ‘Ikke kan help?’
‘Je moet zelfs helpen, ’knikt Sirus tegen Dobby. ‘Zonder jou zijn we verloren!’
Nu Dobby weet dat hij nodig is, begin hij te stralen en grinnikt verheugd.
Harry voelt zijn mondhoeken bijna pijn doen als hij ook al grijnst en voelt zich opgelucht.
Hij wil net als Dobby een rondje rond springen, maar ineens herinnerde Harry zich iets en zegt benauwd; ‘Sirius?’ Nu pas herinnert hij zich weer dat vervelende mens, Rita Pulpers.
Als zijn oom hem opgewekt aankijkt, voelt Harry zich bezorgd. ‘Wat als Rita roet in het eten gooit, als ze ons verraad?’
‘Parnasus Potter,’ Dobby kijkt hem vastberaden aan.
‘Wie is hij?’ De lange groene vingers van de HuisElf wijzen beschuldigend naar Sirius. ‘Is hij daar de ontsnapte gevangene van Azkhaban? De moordenaar van Dreuzels?’
‘Oh nee, Dobby!’ Harry haast zich zijn hoofd te schudden. ‘Dit is Sirus. Hij is door mijn vader als mijn pleegvader aangesteld. Hij heeft me een weekje vakantie aangeboden hier Dobby, dat doet een moordenaar toch niet?’
Dobby vouwt dreigend de armen over elkaar. ‘Wie Parnasus Potter raakt, raakt Dobby aan!’
‘Maak je geen zorgen Elf.’ Sirius raakt weer de schouders van Dobby aan maar nu heel zachtjes. ‘Ik voel hetzelfde.’
Dobby en Sirius kijken elkaar onderzoekend aan.
Harry kijkt gespannen toe.
‘Goed dan.’ Dobby sluit even zijn grote groene ogen en als hij ze weer opent, knikt de HuisElf tegen hen. ‘Maak jullie geen zorg. Sneep jullie niet vind.’ Daarna verdwijnt Dobby zomaar in het niets.

‘Oh man, ik ben kapot!’ Sirius gaat naar een bed en laat zich erop vallen. ‘Ik ga even een uurtje pitten.’
‘Slapen?’ Harry kijkt zijn oom teleurgesteld aan.
‘Oh, ga maar.’ Sirius wuift naar de deur. ‘Hier is geen tovenarij toegestaan en niemand zal je iets aandoen. Ga maar even de Draken in de stallen bekijken, maar pas goed op. Steek geen hand door het hek. Je mag draken niet voeren en zeker niet aanhalen.
‘Eh Sirius,’ Harry kijkt vragend rond. ‘En Dobby dan? Dobby moet toch toveren om ons te verbergen?’ Harry krijgt geen antwoord meer.
De jongen gaat naar het raam en kijkt naar buiten, terwijl achter hem luid gesnurk begint.
‘Wauw!’ Opgewonden kijkt Harry naar buiten. Vanaf hier heeft hij een prachtige uitzicht op het grote veld waar ridders hun toernooien oefenen. Meteen knikt de jonge tovenaar enthousiast, daar moet hij heen! Sirius slaapt en Dobby? Tja, die slaapt misschien ook wel. Harry gaat snel naar de deur. Hij doet het open en zachtjes achter zich dicht. Aarzelend kijkt hij door de gang.
Vreemd idee dat twee aartsvijanden naast elkaar liggen te slapen en daar niets van af weten.
Harry stapt, met opgetrokken schouders langs de kamer van sneep. Hij kijkt fronsend naar het naambordje, wat moet Sneep hier toch Wat heeft hij net ook alweer gezegd? Hij had een stukje witte drakenhart gevonden en moest nog iets anders hebben. Sneep wil een toverdrank maken?
Laat hem dat gerust doen, als hij ons maar niet de vakantie afneemt, bedenkt Harry.
Hij heeft geen zin meer om aan Sneep te denken. Opgewekt rent hij naar het trappengat waar de lange smalle torentrap in is. Het is warm en benauwd in het trappengat. Hij kijkt omlaag en begint aan de afdaling van de smalle treden.
Om de zoveel meter hangt een brandende fakkel die flakkerende schaduwen verspreidt.
Harry wou dat Hermelien, of nee, liever Ron hier was. Die trap is eigenlijk heel eng om in je eentje af te dalen. Kom op, het is geweldig hier, probeert hij zich op te beuren.
Ik ga naar de vechtende ridders kijken, neemt Harry zich voor. Sneep slaapt, er is hier niks om bang voor te zijn. De traptreden zijn steil en de muren hebben geen leuningen. Stapje voor stapje begint hij de lange, smalle schemerige trap af te dalen. Er komt maar geen einde aan de treden. Na elke bocht ziet hij alleen maar nieuwe treden.
Harry weet niet hoe lang hij nog omlaag moet lopen tot er gerammel tot hem door begint te dringen. Daar loopt iemand? Elke zware metalige stap wordt gevolgd door nog meer metalig gerammel.
Harry luistert er verbaasd naar. Hij kijkt omlaag en ziet de flakkerende vlammen van de fakkel op iets weerkaatsen wat van zwart metaal is.
Wat hij tevoorschijn ziet komen, is een helm. Een zwarte helm die aan een harnas vast zit. Langzaam maar zeker, komt Harry een groot zwart harnas tegemoet. Oh nee! Harry kijkt verschrikt rond, het trappengat is zo smal. Wat moet hij doen? Teruggaan?
Het harnas komt almaar dichterbij met elke zware pas. Harry kijkt naar de smalle kier in de helm, daarachter glinsteren ogen. Er zit dus iemand in dat harnas.
Nu schrikt Harry nog meer en kruipt in een hoekje. Wat als het Voldemort is? Wat als hij me nu pakt en, en me weer probeert dood te maken?
Harry haalt diep adem en knijpt zijn ogen dicht, als het harnas met nog één rinkelende zware stap boven hem uit begint te torenen. Ik ben helemaal alleen, bedenkt Harry. Als ik Sirius of Dobby om hulp roep, dan horen ze me nooit.
De ridder staat voor hem stil. Een hand glijdt naar deins zwaard…
Harry denkt aan de mogelijkheid zo hard als hij maar om hulp te gaan gillen. Zou er dan wel iemand komen die hem zou redden? Maar wat als die iemand nu Sneep is? Harry haalt diep adem en hoopt dat er inderdaad iemand zal komen om hem te redden.
Of het nou Sneep is of niet.

Professor Perkamentus zit aan zijn bureau en bestudeert aandachtig een brief. Alle portretten zijn in diepe rust. Een oude professor met het brilletje half op zijn neus, hangt zo schuin dat hij bijna uit zijn lijst valt.
Er word op de deur geklopt. Professor Perkamentus blijft verdiept lezen, zijn lippen bewegen ervan. Hij hoort het niet eens als er opnieuw geklopt wordt.
Voor de kamer van Perkamentus staat professor Anderling. Ze heft een vuist en bonst geïrriteerd op de deur. In haar andere hand heeft ze het exemplaar van ‘Heks & Haard,’ maar ze krijgt nog steeds niet te horen dat ze naar binnen mag komen. Geërgerd kijkt Minerva om.
Buiten het kasteel is het een lawaai van een jewelste.
Er worden stenen gebikt. Steigers kletterend opgebouwd en planken dreunen tegen elkaar. Iemand krijgt blijkbaar een steen op zijn hoofd of voet en breekt in schelden uit.
Dat vinden een boel mannen erg leuk, want er wordt keihard gelachen. Daarna gaat het gebik van stenen weer door. Het bouwen aan Harry’s vernielde woontoren is begonnen.
Professor Anderling heeft lang genoeg gewacht. Woedend mompelt ze het nieuwe wachtwoord, (spinnekop,). Ze rukt de deur open en beent naar binnen.
‘Pro-fes-sor Per-ka-men-tus!’ Professor Anderling stampvoet naar het bureau en roept de oude tovenaar woedend toe. ‘Hoorde u me niet kloppen?’
(Met al die vreselijke herrie buiten, is het geen wonder dat de oude tovenaar een hartstikke doof formule over zijn oren had uitgesproken.)
‘Professor Perkamentus!’ Anderling smijt het tijdschrift voor Perkamentus neer en hij schrikt ervan.
Even kijkt hij haar verbluft aan, terwijl professor Aldering met wild gebarende armen losbarst en hem iets erg dringend moet vertellen. Alle schilderijen zijn nog steeds in diepe rust.
‘Wacht even, mijn beste. Wacht even,’ knikt Perkamentus, als professor Anderling hem afwachtend aankijkt en blijkbaar antwoord wilt hebben. De oude tovenaar haalt zijn toverstaf uit zijn mouw en tikt zijn beide oren aan.
Meteen vertrekt zijn gezicht, want het gehak, gebik en gekletter, vermengd met vals gezang op volle kracht dringt weer tot hem door. Meteen schrikken alle oudjes in de schilderijen wakker.
‘Oh nee,’ kermt een oude dame in knalblauw gewaad. ‘Dat is toch geen manier om je uit je slaap te halen? Nog even en ik ga verhuizen!’
‘Ik ben al weg,’ mompelt een oude man met kaal hoofd, ‘ik ga wel naar het schilderij van mijn kleinzoon. Roep me maar als ze hier klaar zijn.’ Zijn lijst blijf achter met een lege stoel. Meer lijsten worden leeg. De paar tovenaars en heksen die geen plek hebben om heen te gaan drukken hun handen tegen hun oren en staren boos naar professor Anderling. Want zij heeft hun wakker gemaakt.
Professor Anderling kijkt hem geërgerd aan als professor Perkamentus met een diepe zucht zijn ogen bedekt.
‘Dit is onmenselijk,’ kermt de oude tovenaar. Dat gegil en gejengel de hele dag, het zou verboden moeten worden!’ Want wie er ook buiten aan het werk is. Ze kunnen beslist niet zingen, terwijl er toch een stuk of tien dat doen. Zo vals mogelijk zingen ze;

‘Oh jee, oh jeetje,
Tante Betje is uitgegleden,
Dikke moeke heeft haar gat verbrand.
Nog wel aan de kachelrand.
Oh jee, oh jeetje.
Klein Joopje is half dood, hij ligt thuis met een gebroken poot.’
(Het lied gaat verder, maar laten we ons met nuttigere dingen bezig houden.)

‘Silentius atutium studia.’ Professor Anderlingt gebaart om haar heen en de torenkamer glijdt in stilte
‘Professor Perkamentus!’ Professor Anderling kijkt de oude tovenaar hoog opgericht vol woede aan. ‘U moet hier meteen wat aan doen!’
‘Jaja, ik weet het’, verzucht Perkamentus vermoeid. ‘Ze hebben je nagefloten. Of, of hebben ze je soms in je billen geknepen? Dat hebben ze Sibillia gedaan. De rare teut loopt daar nu de hele tijd rond met nauwelijks iets fatsoenlijks aan.’
‘Het zijn bruten en onbeschofte botterikken!’ Professor Anderling richt zich vol trots op, ‘gelukkig kunnen ze nog een dame herkennen, zei ze verontwaardigd. En als die bruten ook maar een vinger naar mij uitsteken, dan zijn ze nog niet jarig!’
‘Professor Stronk heeft er eentje twee uur met zijn hoofd in de muur vastgezet, omdat hij haar oude tuttebel noemde,’ verzuchtte Perkamentus vermoeid. ‘Ze dreigden met staking als ik hem niet bevrijdde.’
‘Professor, ik weet dat het schoolfonds niet veel geld heeft, maar waarom heeft u die woontoren en de rest van het kasteel zelf niet heel getoverd?’
Professor Anderling kijkt hem hoopvol aan, ‘ik weet dat u dat kan.’
‘Natuurlijk mijn beste, maar als ik iets kan toveren, kan een andere tovenaar het net zo gemakkelijk weer om laten vallen. Nee, we hebben goede degelijke bouwers nodig.’
Professor Anderling gaat naar een torenraam en kijkt er door.
Op de half gebouwde woontoren en nog een stuk ingestort kasteel, krioelt het van de mannen in oranje overals. Sommige hebben het warm en hun overal half open zodat er nogal veel borsthaar en opvallende tatoeages te zien zijn. De woontoren is al een stuk herbouwd, maar het ziet er niet naar uit dat het werk snel klaar zal zijn.
‘Oh professor, hoe moet het nu met de kinderen,’ professor Anderling kijkt wanhopig om. ‘We kunnen ze toch niet de hele zomer zonder hun lessen laten?’
‘Nee, we zullen naar iets anders moeten uitkijken,’ knikt professor Perkamentus verstrooid. Hij peutert met zijn staf in een oor. ‘Ik had er eerder aan moeten denken om de kamer stil te maken en niet onze oren,’ bromde hij. ‘Nou heb ik vreselijke jeuk.’
‘Er is nog iets anders professor,’ verzucht Anderling. Ze gebaart naar de Heks & Haard.
‘Gatjakkie,’ de oude tovenaar kijkt vol weerzin naar het tijdschrift. ‘Ik heb het me voorgenomen, zolang Rita voor hen schrijft, lees ik het niet meer,’ knikt hij vermoeid.
‘Maar dit moet u lezen,’ zegt Anderling met nadruk. Ze slaat het tijdschrift voor hem open. ‘Ik heb Potter en juffrouw Griffel al moeten waarschuwen omdat ze getoverd hebben, maar u begrijpt dat ik toch echt een oogje dicht moet knijpen voor elk toverwerk van juffrouw Griffel, en, en...’
‘Twee oogjes!’ Professor Perkamentus heeft genoeg gelezen. Hij smijt het tijdschrift woedend door de kamer. ‘Potter moet meteen weg bij zijn familie, Minerva,’ zegt hij heftig, ‘wil je alsjeblieft een kijkje gaan nemen bij de arme jongen en juffrouw Griffel, ik vrees het ergste.’
Professor Anderling knikt. Ze was verdwijnseld voor je berenbotje kon zeggen.
Professor Perkamentus begint te ijsberen. Hij staart fronsend voor zich uit. ‘Voldemort op Zweinsfeld. Een spion moet hem hier hebben binnen gelaten maar wie? En,… was dat eigen wil of door een van de onvergefelijke vloeken?’

Bij kasteel Driebergen is het een heerlijke zonnige dag. Een grote zwarte draak beent onder de grote poort door. Hij heeft op zijn rug een houten stellage vol banken. Op die banken zitten een stel heksen, tovenaars en hun kinderen.
‘Het is zo spannend hier, mam,’ lacht een jongetje. Gaan we nu echt helemaal naar het zwarte Drakengebergte. Wonen daar nou nog bloeddorstige draken, mammie?’
‘Nee hoor,’ zei de moeder geruststellend.
‘Jammer,’ bromt het jongetje. Hij kijkt boos naar zijn jongere zusje die steeds tegen zijn been zit te schoppen. De pestkop steekt grinnikend haar tong uit.
De enorme drakenpoten laten de grond dreunen. Een grote bruine pad met groene ogen ontwijkt het maar net geplet te worden. Op haar hoofd draagt ze een kleine heksenhoed met een vrolijke krans van kruidjes, bloemen en besjes. In een poot houdt de pad een kleine bezem.
‘Ik moet erg voorzichtig zijn,’ zegt de pad tegen zichzelf. ‘Wees heel voorzichtig, mijn beste.’ Dat zegt de pad niet, vanwege de enorme lange zwarte drakenstaart met vlijmscherpe stekels die vlak boven haar hoofd langs zwiept. De pad gaat staan. Ze veranderd in een waardige oude dame met nog steeds de mooie krans op haar hoofd. Alleen is ze nog steeds zo groot als de pad was geweest.
Ze houdt de bezem voor steun vast en begint langzaam met waardige pasjes te lopen. ‘Waar kan mijn kleinzoon zijn,’ mompelde de oude dame. ‘Ik heb hem een poos niet gezien, maar zo erg kan hij toch niet veranderd zijn?’
Er doemde een enorme berg drakenmest op. De oude dame moet het pad wel verlaten en loopt met langzame passen naar de overkant. De grond is zanderig en daarmee glad, dus de oude dame komt niet erg snel vooruit. Ze kijkt verschrikt om als er gedreun klinkt alsof het onweert.
‘Oh lieve help,’ zegt de oude dame verschrikt.
Naast elkaar komen er twee grote draken aan. Op de rug van elke draak zit een heks in zwart gewaad en ze hebben op hun hoofden elegante kleine hoedjes.
Beide heksen babbelen vrolijk met elkaar en hebben geen oog voor de omgeving. Laat staan, ver beneden hen, dat een kleine oude dame zich met steeds snellere stapjes naar de veilige overkant haast. De heks ziet een enorme rode drakenpoot omhoog getild worden en ook dat ze precies staat waar de poot neer zal komen.
Vastberaden klemde ze haar bezem vast en stapt erop. ‘Oh lieve help,’ verzuchtte ze. ‘Als ze nou maar niet op me gaan mopperen dat ik me vertoon.’ Snel spreekt de oude dame een spreuk.

‘Tikkel takkel tokke de toon,
Met een hup,
Vlieg ik naar mijn kleinzoon!’

De bezem voert de kleine pad in een oogwenk mee.
Waar ze net nog had gestaan, stampt een enorme drakenklauw neer...

Wordt vervolgd indien er genoeg likes komen.
Een recatie op mijn werk zou ik ook enorm waarderen.