
Chapter 4
De meeste Gryffindors zaten in de leerlingenkamer, fluisterend, allemaal vragen of iemand wist wie het had gedaan. De marauders, die meestal staan te popelen om het middelpunt van attentie te zijn, slopen allemaal naar boven met bleke gezichtjes vol schuld.
Remus zat op zijn bed en staarde naar de vloer. Hij was te ver gegaan; hij wist het. Het voelde goed, voor een tijdje en niets kon hem ervan overtuigen dat Snape het niet had verdiend. Maar nu keek James zo vreemd naar hem en hij wist dat Dumbledore er op een manier wel achter ging komen — als Lily het niet meteen aan iedereen vertelde
“Wat is er gebeurd?” Vroeg James voorzichtig, “Raakte je de controle kwijt? Dat was hele sterke magie.”
“Het was geweldig!” Zei Sirius opeens, “Hij gaat nog is nadenken voor hij ons weer dwars zit!”
“Maar… ik bedoel, we wouden hem geen pijn doen, toch?” James fronste.
“Er is niks mis met hem, hij deed alsof, zodat wij in de problemen zouden komen.”
“Komen we in de problemen?” Vroeg Peter, hij was aan het friemelen met zijn handen, “We hebben het niet allemaal gedaan, toch? Het was alleen…”
Sirius sloeg hem op zijn achterhoofd,
“Jij rat.” Zei hij. “We zijn Marauders. Eén voor allen en allen voor één.”
“Wat dat ook mag betekenen.” Murmelde hij, wrijvend over zijn hoofd en ging mokkend op zijn eigen bed zitten.
“Ik heb het gedaan, jullie horen niet in de problemen te komen.” Zei Remus, zachtjes en zonder omhoog te kijken.
“Half mijn idee!” Zei Sirius, “Ik heb onderzoek gedaan! Maak je geen zorgen Lupin, ik wed erop dat hem niks mankeert.”
“Als dat zo is,” Zei Remus zwaar, “Dan is het niet vanwege mij.” Hij keek James eindelijk aan. Zijn ogen waar donkerbruin en veel serieuzer dan normaal. “Ik wou hem wel pijn doen.”
James bleef hem even aankijken en knikte zachtjes
Er was een klop op de deur die de spanning een beetje weg haalde. Het was Frank Longbottom.
“Jullie vier moeten naar McGonagalls kantoor, nu.” Zei hij ernstig.
Ze volgde Frank de trap af en door de leerlingenkamer, waar iedereen ze aankeek. Remus keek naar zijn voeten, de hele tijd, maar hij hoorde dat het gefluisterd ophield toen ze binnenliepen. Het maakte niet uit wat er zou gebeuren — iedereen wist nu dat het hun was geweest.
McGonagall was niet alleen. Dumbledore stond naast haar Bureau, handen voor hem in elkaar gevouwen. Hij glimlachte vriendelijk naar de vier jongens die voor hem in een lijn stonden.
“Goedenavond, heren.” Zei hij
“Goedenavond, schoolhoofd.” Zeiden ze terug in koor.
“Je bent misschien geïnteresseerd in hoe het met Meneer Snape gaat; hij is zeer gezond — maar zijn trots is zeer beschadigd.”
Ze zeiden niks. Remus keek niet omhoog.
“Hij dacht zelf dat jullie vier iets mee te maken hadden met zijn ongeluk.” Ging Dumbledore vriendelijk verder, alsof het gewoon een normale dag was. “Vooral u, Meneer Potter.”
James keek omhoog, opende zijn mond, deed hem weer dicht en keek naar beneden. Remus kon het niet aan. Hij had alleen drie vrienden in de hele wereld en hij wou ze niet nu kwijtraken. Hij stapte naar voren.
“Ik was het, meneer, ik heb het gedaan. Hij had wat dingen tegen me gezegd en ik was boos op hem. Ik wou hem een lesje leren.” Hij forceerde zichzelf om op te kijken, in Dumbledores blauwe ogen. De oude man knikte, tevreden.
“Okay. En je hebt het alleen gedaan?”
“Ja,” Remus pakte zijn stok, “Hier, ik kan het bewijzen—”
“Dat is niet nodig!” Zei Dumbledore snel. “Ik geloof, meneer Lupin.”
“Het was niet alleen hem meneer!” Barste Sirius uit, “Ik heb de spreuk opgezocht, ik heb geleerd hoe je het moest doen. Het is net zoveel mijn schuld als het de zijne is.”
“Bedoel je dat je dit gepland hebt, Black?” Zei McGonagall scherp. “Je hebt een aanval op een andere pupil gepland? Tien punten van Gryffindor. Elk.”
Sirius keek weer naar beneden.
“En nablijven voor jullie allemaal, een maand.” Ging ze door, “Ik vind het moeilijk om te geloven dat meneer Lupin dit alleen heeft gedaan.”
Alle vier hingen ze hun hoofd naar beneden.
“Jullie mogen gaan jongens.” Zei Dumbledore zachtjes. “Ik twijfel er niet aan dat jullie de tijd nemen je excuses aan Snape aan te bieden.”
Sirius maakte een verontwaardigd geluid en James gaf een por in zijn zij met zijn elleboog. Ze draai zich om om weg te gaan.
“Meneer Lupin, een momentje?”
Remus bevroor. Hij had moeten weten dat het niet zo makkelijk was om mee weg te komen. Hij stond stil terwijl de andere de kamer uitliepen, McGonagall liep mee om zeker te zijn dat ze buiten geen herrie gingen schoppen.
Toen de deur dicht ging, viel de stilte. Dumbledore begon niet meteen met praten en uiteindelijk keek Remus omhoog. Recht in de ogen van de directeur. Hij keek niet boos of teleurgesteld. Hij droeg meer een onplezierige uitdrukking — met een hint van nieuwsgierigheid.
“Hoe vind je Hogwarts tot nu toe, Remus?”
Dat was niet de vraag die Remus verwacht had.
“Uh… prima, denk ik?”
“Het lijkt alsof je geen probleem hebt gehad met vrienden maken.”
Dat was helemaal geen vraag, dus gaf hij ook geen antwoord. Hij keek naar zijn voeten en weer terug omhoog.
“Word ik geschorst?” Vroeg hij. Dumbledore glimlachte,
“Nee, Remus, niemand wordt geschorst. Ik zie dat je spijt hebt van wat je gedaan hebt. Waar ik me wel zorgen om maak, is hoe je het hebt gedaan. Het was een erg sterke spreuk, ik zou niet van een eerstejaars verwachten… je had heel boos moeten zijn.”
Remus knikte. Hij wou Dumbledore niet vertellen waarom — over de namen die Snape hem noemde of hoe Snape hem zo klein en waardeloos en stom kon laten voelen.
“Passie is een belangrijk deel van een tovenaar, Remus.” Zei Dumbledore, “Het geeft onze magie directie, maakt het sterker. Maar zoals je vandaag geleerd hebt, als we niet oefenen om daar controle over te hebben, dan brengen we iedereen om ons heen in gevaar.” Hij keek heel serieus, zijn ogen hadden de twinkel verloren. “Ik wil je niet bang maken, Remus. Toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, vertelde ik dat ik met je meeleefde — waar jij doorheen hebt moeten gaan is niet iets wat ik voor iemand zou wensen. Maar je moet voorzichtiger zijn. Je bent een tovenaar met een gave, verspil dat niet.”
Remus knikte. Hij wou het liefste dat dit gesprek zo snel mogelijk afgelopen zou zijn. Hij had liever een stok dan een preek. Het ergste was dat Dumbledore gelijk had. Hij had zijn woede voor Severus zijn spreuk laten beïnvloedde — hij was gewoon niet gewend aan zoveel kracht hebben.
“Het spijt me professor.” Zei hij, “Is Sniv—ik bedoel, is Severus ok?”
“Ja, hij helemaal gezond. Ik denk dat hij hoopte dat als hij gewoon stopte met tegenstribbelen, dat degene die de spreuk controleerde zou stoppen. Hij is afgedroogd en zal geen langetermijneffecten ondervinden.”
“Oh…” Remus knikte, “Goed.”
“Nu,” Dumbledore glimlachte, “Je mag gaan. Ik heb je lang genoeg vastgehouden en ik heb zo een gevoel dat meneer Potter buiten de deur op je wacht om hem alles te vertellen.”
***
Dumbledore had hem veel gegeven om over na te denken. En hij had veel tijd om na te denken — McGonagall was doodserieus over hun nablijven en had ze zelfs opgesplitst. Sirius moest ketels schrobben in de kelder, Peter was trofeeën aan het poetsen in de prijzenkamer en James moest elke telescoop opnieuw configureren in de astronomietoren. Remus kreeg de ergste taak; de uilenvleugel uitmesten. Natuurlijk mocht niemand zijn toverstok gebruiken en elke avond moesten ze weer helemaal opnieuw beginnen.
“Wreed en ongewoon dat is wat het is.” Klaagde Peter aan het einde van hun eerste week als ze in bed vallen, vies en uitgeput.
“Snap niet waar jij om klaagt,” gromde Sirius, “Ik wou dat ik dat de trofeeën mocht poetsen. Wie weet wat voor nare ziektes ik heb gekregen na al die oude toverdranken wegschrapen van de bodem van die verdomde ketels.”
James gromde gewoon, deed zijn bril af en wreef in zijn ogen.
Remus klaagde niet, omdat hij het gevoel had dat hij dat niet verdiende. Hij voelde zich verschrikkelijk, omdat hij al zijn vrienden in de problemen heeft gebracht, maar nog erger voor wat hij had gedaan. Dat gevoel werd alleen maar erger toen hij begon te lezen. Sirius zijn spreuk was ingewikkeld, het ging minder vanzelf dan de magie die hij gewend was. Sirius was de eerste die toegaf dat de spreuk niet perfect was — het werkte maar voor een uurtje en dan moest hij hem opnieuw doen. Het is Remus wel gelukt om de spreuk zelf op te roepen maar het duurde soms wel even.
Het allereerste wat hij had gedaan was de bibliotheek bezoeken en een boek over magische wezens lenen.
Elke nacht nadat ze hun huiswerk hadden gemaakt en hadden nagebleven, deed Remus de gordijnen om zijn bed dicht en las hetzelfde hoofdstuk opnieuw en opnieuw. Er waren hele boeken geschreven over zijn probleem, had hij gezien, maar hij was doodsbang dat iemand het door zou hebben. Ook wist hij niet zeker of hij wel meer wou weten. De dingen die hij tot nu toe heeft gelezen waren al erg genoeg.
Hij dacht constant aan het boek — in zijn lessen, tijdens het eten en tijdens het nablijven. Woorden zoals ‘monstrueus’, ‘dodelijk’ en ‘duisterste wezen’ flitsten langs in zijn gedachten als een neon bord. Hij wist dat hij gevaarlijk was, natuurlijk. Hij wist dat hij anders was. Hij wist niet dat hij gehaat werd. Er werd zelfs op hem gejaagd. Blijkbaar waren zijn tanden duizenden waard in sommige delen van oost Europa. Zijn pels was nog meer waard.
Er waren ook dingen die hij niet helemaal begreep, maar die verschrikkelijk klonken. Wetten over werkgelegenheden, registers en reisinstructies. Het leek erop dat zelfs als hij kon lezen, het moeilijk zou worden om een baan te vinden en dat het makkelijker zou zijn om een baan als muggle te nemen. Hij begreep ook waarom Dumbledore hem had verteld om voorzichtig te zijn. Het was nu duidelijk dat als iemand op Hogwarts erachter zou komen wat hij was, hij misschien in grote problemen zou komen — en schorsing zou het ergste niet zijn.
Niets van wat hij las leek op wat hij doorheen ging. Er was niks te vinden over tovenaars of heksen die echt hebben geleefd als weerwolf; hoe ze dat is gelukt; wat je ervan moet verwachten; of ze een baan konden krijgen of zelfs gewoon geen andere pijn doen. Hij had verwacht dat het normaal was dat hij bloed kon ruiken en harten horen kloppen — maar hoe kon hij het zeker weten? Was het normaal dat zijn magie sterker was dan dat van andere wanneer de volle maan eraan kwam? Soms dacht hij dat hij de kracht ervan kon voelen, sissend in zijn aderen als een toverdrank; hem opvullen en overlopen, barstend uit zijn vingertoppen. En dan had je zijn woedeprobleem. Hoeveel van dat was gewoon hijzelf en hoeveel daarvan was het monster?
Hij lag vaak nachten wakker, nadat de lees-spreuk uitgewerkt was en hij te moe was om hem opnieuw te doen, maar te onrustig om te slapen. Zijn gedachten dwarrelden met zorgen en angst. Hoe simpel alles leek toen hij nog op St Edmund’s was. Geen magie, geen huiswerk, geen kwellende morele dilemma’s. En natuurlijk geen vrienden. Als iets Remus stopte van gewoon opgeven, dan was dat het.
Het was James, die een ego had ter grootte van het meer, maar een hart dat daarbij paste. Peter — die soms wel een beetje hopeloos kon zijn — was eigenlijk enorm grappig en kon extreem aardig zijn. En natuurlijk Sirius. Sirius kon geheimen bewaren, kon ook wel gemeen zijn, maar nooit naar zijn vrienden. Hij was de slimste in hun jaar, maar verspilde al zijn tijd met het verzinnen van grappen die ze konden uithalen.
Remus ging niks daarvan opgeven. Zelfs als hij een nette leerling moest worden en elk boek lezen en elke opdracht maken, elke regel volgen. Hij zou zo goed zijn dat ze niet zouden begrijpen wat er gebeurde. Zo goed dat ze hem prefect zouden maken — hij zou het allemaal doen, als het betekende dat hij hier op Hogwarts zou mogen en zijn vrienden houden.
Er was niemand om mee te praten over deze dingen. Niemand die het zou begrepen dan. Zover Remus wist, wisten alleen Dumbledore, McGonagall en Madam Pomfrey over zijn conditie. McGonagall was te streng om zoiets te vragen. Remus wist nog steeds niet helemaal of Dumbledore wel 100 was en daarnaast had hij geen idee hoe hij een afspraak moest maken met de directeur. Dus, het moest maar Madam Pomfrey zijn.
Hij wachtte tot de volgende volle maan, die aan het einde van januari was. Het was een zondag, dus na het avondeten verliet hij de marauders en ging naar de ziekenhuisvleugel vroeger dan gewoonlijk.
“Remus!” De zuster lachte naar hem, verrast. “Ik had je niet zo vroeg verwacht.”
“Ik wou je wat dingen vragen,” Zei hij, verlegen, zijn ogen keken overal behalve naar haar. Er lagen een paar leerlingen in bedden, de meeste sliepen. Gelukkig was Madam Pomfrey erg discreet.
“Tuurlijk, wil je in mijn kantoor praten?”
Het was een stuk gezelliger dan de kantoren van andere leraren. De muren zaten onder plankjes waar toverdrankjes netjes op rijtjes stonden. Het was licht en luchtig en ze had geen bureau, maar een paar houten zitstoelen naast een openhaard.
“Hoe kan ik je helpen, schat?” Vroeg ze, terwijl ze ging zitten. Remus ging in een stoel tegenover haar zitten.
“Nou,” Hij slikte, niet zeker hoe hij moest beginnen, “Ik had… Ik had een paar vragen over mijn… over mijn probleem.”
Ze lachte lief naar hem
“Natuurlijk heb je die, Remus, dat is zeer normaal. Is er iets specifieks dat je wilt weten?”
“Ja. Ik heb een beetje gelezen, ik weet dat er geen genezing is of iets.”
“Nog niet,” Zei ze snel, “Aan verbeteringen wordt altijd gewerkt.”
“Oh, ok. Maar, voor nu, denk ik dat ik gewoon… meer wil weten. Ik weet helemaal niks als ik wakker word, alleen dat ik veel honger heb.”
“Je wil meer weten over de transformatie?”
“Niet alleen dat. Ook gewoon dingen zoals… verandert het wie ik ben, als ik gewoon normaal ben? Maakt het me…” Hij kijkt naar zijn handen op zijn schoot. Hij wist niet zeker wat hij wou zeggen en er zat een brok in zijn keel.
“Remus,” Zei Madam Pomfrey, “Dit is een aandoening die je hebt, het is niet wie je bent.”
“Ik word boos, soms,” Zei hij, terwijl hij het vuur in staarde in plaats van haar aan te kijken, “Ik word heel, heel boos.”
“Iedereen heeft emoties, dat is heel natuurlijk. We leren gewoon om ze onder controle te houden, na een tijdje.”
Hij knikte, het even in laten zakken. Hij kon haar de rest niet vertellen. “Wanneer ik verander, het wordt erger. Moeilijker.”
“Ja,” antwoorde ze, “Ik heb gelezen dat het erger kan worden als je in de puberteit komt.”
“Oh, ok.” Remus knikte. Er was een lange stilte. “Hoeveel erger?”
“Ik… Ik zou dat niet kunnen zeggen. Je bent de eerste in jouw conditie die ik behandel.”
Nog een stilte. Remus voelde zich niet beter dan eerst; niet minder verward.
“Zou je het boek willen lenen?”
Hij knikte en kijkt haar eindelijk aan.
***
Het boek van Madam Pomfrey, vacht tot tanden: verzorgen van magische half-mensen was behulpzamer dan de andere dingen die Remus had gelezen. Er was nog steeds veel wat hij niet begreep — ingewikkelde heel spreuken en toverdrank recepten, meer details over wetgeving — en nog angstaanjagender; vervolgingen en doodstraffen. Er was ook veel wat hij al wel wist; hij was gebeten en mag niemand anders bijten tijdens een volle maan; zilver deed hem pijn; er was geen geneesmiddel.
Het boek zei ook dat zijn transformaties in de loop van de puberteit erger zouden worden. Ook dat hij gevaarlijker zou worden. Het zei niks over veranderingen in zijn magie of iets en ook niks over zijn woede probleem.
Hij vond het helemaal niet interessant om te weten dat hij een kortere neus had dan echte wolven of dat zijn staart getuft was (Hij dacht liever ook niet aan het feit dat hij een staart had). Hij vond het wel interessant dat hij alleen gevaarlijk is voor mensen. Andere dieren waren geen probleem — hij dacht eraan dat ten minste Mrs Norris veilig was.
Het was de marauders wel opgevallen dat Remus afstand had genomen sinds hun aanval op Snape.
“Waar was je?” Vroegen ze, elke avond voor ze naar bed gingen.
“Huiswerk,” Zei hij en trok dan zijn schouders op. Of soms “Nablijven,” — hij had geen extra straf gekregen sinds hun grap.
Eigenlijk, probeerde hij altijd afstand van iedereen te nemen. Hij bleef zoveel mogelijk uit hun kamer totdat het tijd was om te slapen en ontweek zelfs de leerlingenkamer als dat kon. Het voelde alsof hij zijn magie niet onder controle had. Hij kon zich maar beter niet meer bemoeien met die onzin van James en Sirius. En zij waren wel bezig met die onzin. Dat wist hij zeker. Soms kon Remus ze ’s nachts horen. Dan slopen ze in elkaars bedden. En fluisterden zachtjes voor ze een stilte spreuk uitspraken. Andere keren, slopen ze weg met Peter, onder de mantel. Ze probeerden Remus altijd wakker te maken, maar hij negeerde ze.
Overdag verstopte hij zich achter in de bibliotheek, of één van zijn andere geheime plekjes. Hij heeft van die plekjes overal in het kasteel gevonden die klein genoeg waren om in te klimmen en zich te verstoppen voor urenlang. Ramen met een richel die hoog genoeg waren; kleine lege kamers die op priester gaten leken; de meisjes-wc op de vijfde verdieping. Daar kon hij zich klein maken en uren achterelkaar lezen. Soms deed hij echt zijn huiswerk, andere keren dwong hij zichzelf onderzoek te doen naar zijn aandoening.
Hij had ook andere redenen om zich te verstoppen. Sinds het incident is Snape zijn haat naar de Marauders alleen maar gegroeid. Hij ging overal heen waar Mulciber heen ging en gebruikte hem als een soort persoonlijke bescherming. Als ze elkaar tegenkwamen in de gangen moest Remus altijd klaar staan met schild-spreuk — Mulciber wist meer hexen dan James en Sirius bij elkaar.
Eén middag zat Remus te lezen in een boek over oude strijd-magie — er was een hoofdstuk dat over de Úlfhéðnar ging. Germaanse wolf-vechters die tegen de Romeinen hebben gevochten. Hij zat hoog op één van zijn favoriete richels en kon niet gezien worden vanaf de vloer tenzij iemand echt goed naar boven keek. Hij klom omhoog met een touw-spreuk, die had hij een paar weken terug geleerd. Het was ongeveer tijd om naar beneden te klimmen voor het avondeten, toen hij een verkeerde beweging maakte en het zware boek van de richel af duwde. Hij schrok van het harde geluid dat het maakte.
“Wie is daar?!” een stem klonk, verder in de gang. Hij hoorde voetstappen en met een naar gevoel in zijn onderbuik realiseerde Remus wie het was.
“’t Is gewoon een boek.” Zei Mulciber verveeld.
“Ja, maar waar kwam het vandaan?” zei Snape terug en keek verdacht om zich heen. Mulciber zuchtte,
“De bieb?”
Snape mompelde over zijn adem heen. Remus drukte zichzelf zo hard mogelijk tegen de muur.
“Wie zit daarboven?” Schreeuwde Snape nasaal. Stilte. “Homenum Revelio”
Remus voelde een raar trekkend gevoel in zijn maag en voor hij het wist, werd hij van zijn richel getrokken door een kracht. Hij gilde en probeerde iets vast te pakken. Hij eindigde hangend aan de richel met zijn vingertoppen.
Snape en Mulciber lachten beneden.
“Nou, nou,” spinde Snape, “Als het Loony Lupin niet is… waar zijn je vriendjes, eh? Hebben ze je hier achtergelaten?”
“Donder op, Snape.” Siste Remus. Hij verlies grip. Hij hoopte dat hij niet zijn enkels zou breken als hij viel.
“Igniscopum!” Snape grijnsde. Een klein touwtje van vuur schoot Remus zijn kant op. Hij viel op zijn rug, hard.
Hij knipperde, maar stond hij op en pakte zijn eigen toverstok.
“Ok,” Zei hij, zijn rug deed pijn van het vallen, “Je hebt me. Ga nu weg.”
“Waarom zou ik dat nou weer doen?” Antwoorde Snape, hij hief zijn toverstok op,
“Expeli—”
“EXPELIARMUS” riep Snape eerder dan Remus. Hij ving de tweede toverstok vrolijk uit de lucht en voegde toen toe “Gelesco.”
Remus voelde hoe zijn voeten één werden met de grond. Hij kreunde — hij zat vast. Misschien was het het waard geweest om om hulp te roepen, maar de gang was helemaal leeg. En hij wou niet geen lafaard lijken. Hij staarde ze beide aan.
“Mulciber,” Snape draaide naar zijn vriend die verdacht veel op een trol leek, “Zeiden we laatst niet dat we meer hexen wouden oefenen? Ik denk dat dit het perfecte moment is.”
Mulciber grijnsde terwijl hij zij lippen likte. Hij hief zijn toverstok, niet zo elegant als Snape, maar met dezelfde intentie.
“Lapidosus!”
Er gebeurde eerst niets en Remus voelde een soort opluchting — voor dat opeens, uit het niets, een wolk van kleine steentjes — als grind— verscheen. Vliegend midden in de lucht.
Het zweefde even tussen Mulciber en Remus en vloog toen recht op Remus’ gezicht af. Als een zwerm van boze bijen. Zijn armen schoten omhoog om zijn gezicht te beschermen, maar Snape was eerder;
“Incarcerous,” zei hij gapend. Alsof hij zich verveelde. Meteen voelde Remus dat er een touw strak werd getrokken om zijn lichaam. Hij kon zich nu amper bewegen. De steentjes bleven zijn gezicht bekogelen en het enige wat hij kon doen was zijn ogen dicht knijpen. Hij wou niet huilen, zelfs niet toen hij een druppel bloed over zijn slaap voelde druipen.
“Wat gebeurt er — Severus?” De stem van een meisje klonk van het einde van de gang.
“Finite Incantatum,” Fluisterde Snape snel. De stenen stopte meteen en het touw verdween. Remus zijn voeten waren meteen vrij. Hij struikelde en viel achterover tegen de muur.
Hij keek op tijd omhoog om Lily, zijn redder, aan te zien hobbelen. Ze stopte toen ze Remus zag, die snel het bloed van zijn hoofd probeerde te vegen. Ze keek naar Snape en fronste,
“Wat doe je, Sev?”
“Niets,” Hij keek naar de grond. Tikkend met de punt van zijn schoen tegen de stenen. “Gewoon met Lupin kletsen, niet Mulciber?”
Mulciber trok zijn schouders op, niet zo overtuigend. Lily keek naar Remus, die wegkeek. Het was al erg genoeg om door Snape gesnapt te zijn, hij had niet haar medelijden erbij nodig. Hij greep snel zijn toverstok van Snape’s hand, draaide zich om en liep zo snel mogelijk weg.
“Wacht! Remus!” Lily rende achter hem aan. Hij stopte niet voor haar, maar ze was snel en haalde hem in. Ze had zijn boek over strijd-magie onder haar éne arm, en met de andere greep ze Remus. “Alsjeblieft!” zei ze. Hij stopte en zuchtte diep — hij wou zijn boek terug.
“Wat?” zei hij kortaf.
“Wat deden ze met je? Sev wil het niet zeggen en ik weet dat het naar was.”
“T’is prima,” Hij trok zijn schouders op en pakte zijn boek.
“Je bloedt!”
“Laat het, Evans,” Remus duwde haar weg. Hij probeerde weg te gaan, maar ze bleef achter hem aan lopen.
“Ik zei dat ze je met rust moesten laten, ik begrijp niet waarom hij het doet — ik bedoel, je gaat niet eens meer om met Potter en Black, ik zie nog—”
“Waarom zou dat uitmaken?!”
“Zei zijn degene die hij echt wil irriteren — als hij weet dat jij ook klaar met ze bent, dan—”
“Wacht.” Remus stopte. Lily liep hem bijna omver. “Zeg je dat je het ok zou vinden als Mulciber en Snape James en Sirius hexte in plaats van mij?!”
“Nou,” Lily bloosde even, “Ik bedoel, het zou ten minste eerlijk zijn. En, je weet wel, ze vragen er ook een beetje om, hoe ze zich gedragen enzo.”
Remus voelde zich nog oncomfortabeler nu. Ze dacht dat James en Sirius Snape beide keren hadden aangevallen — ze had geen idee dat hij het was. Dit bevestigde één van zijn grootste angsten — Lily dacht dat Remus alleen met Sirius en James omging omdat hij raar was en omdat ze hem lieten. Dacht iedereen in het kasteel dat hij zo triest was als Peter?
“Dat is niet waar.” Remus fronste. “Laat me nu alleen, ja?”